9789033132377

19 werk voor al die gezegende engelen die nog steeds voor de troon van God roepen: ‘Heilig, heilig, heilig is de Heere der heirscharen.’5 Geen eindig wezen, hoe heerlijk ook, kan ooit een oneindig wezen volledig bevatten. In het tweede vers van Jesaja 6 lezen we dat elke seraf zes vleugels had, en dat ieder met twee vleugels het aangezicht van God bedekte, met twee Zijn voeten bedekte, en met twee vloog. Dat betekent, zoals men daar goed opmerkt, dat ze met twee vleugels Zijn aangezicht bedekten – het aangezicht van God, en niet hun eigen aangezicht – en met twee Zijn voeten, en niet hun eigen voeten. Zij bedekten Zijn gezicht, omdat Zijn oorsprong onbekend was. Ze bedekten Zijn voeten, omdat Zijn doel onbegrijpelijk was. Alleen de middelste waren te zien, de dingen die zijn, waardoor er slechts een glimp van kennis kon worden opgevangen van wat God is. De wijze man zei het treffend: ‘Hetgeen dat veraf is en zeer diep, wie zal dat vinden?’ (Pred. 7:24).6 Wie kan ontdekken wat God is? De kennis van Hem is al bij voorbaat zo ver weg dat hij wiens arm in staat is om zelfs een boog van staal te breken, niet in staat is om die kennis te bereiken. Die kennis is zo ver weg dat hij die in staat is om zijn nest te maken met de adelaar, niet in staat is om erheen te vliegen. En zo buitengewoon diep, dat hij die de Leviathan zou kunnen volgen, niet in staat is om die te doorgronden; of hij die het middelpunt van de aarde zou kunnen bereiken, niet in staat is om die te vinden. En wie zou dan in staat zijn om die kennis te bereiken? In één woord, zo ver weg en zo diep is deze kennis, dat de diepte zegt: Ze is niet in mij, en de zee zegt: Ze is niet in mij. Voor mensen en engelen is dit zo’n diepte dat ze het vermogen van beide ver te boven gaat. Augustinus geeft dit antwoord op de vraag wat God is: Zeker een Zodanige als Hij Die, wanneer Hij wordt besproken, niet kan worden besproken; als Hij Die, wanneer Hij wordt beschouwd, niet kan worden beschouwd; als Hij Die, wanneer Hij met iets wordt 5 Vgl. Num. 20:28, Deut. 32:49, Deut. 34:1 en Jes. 6:3. 6 Er zijn vele diepten in God die ons oppervlakkige verstand niet kan doorgronden. En inderdaad is het de verdienste van onze godsdienst, en tot heerlijkheid van God, dat Hij ondoorgrondelijk is.

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==