13 Woord vooraf L.S. Toen De Saambinder zou verschijnen, verzocht ds. W. den Hengst mij om er een samenspraak in te schrijven. Aarzelend nam ik op mij, onder biddend opzien tot de Heere, het te beproeven. Al spoedig voelde ik de lust in mij ontwaken om een samenspraak te schrijven over de roemruchte tocht der kinderen Israëls van Egypte naar Kanaän, en dat wel naar de leidraad van Numeri 33, waar we Israëls legeringen naar de mond des Heeren opgetekend vinden. Het was ons niet te doen om het aardrijkskundige of de historie van die tocht te verklaren – dat is reeds dikwijls geschied, door mensen die daar bekwaamheid toe hadden – nee, wij dachten meer aan hetgeen Paulus zegt in 1 Korinthe 10:11, dat hun al die dingen overkomen zijn tot voorbeelden enbeschreven zijn tot onze waarschuwing. En gewis, heel die pelgrimstocht is een leerbeeld van de weg, die ieder van ons op een geestelijke wijze te bewandelen heeft, zal het wel met ons zijn voor die grote eeuwigheid. Geen wonder dus, dat we deze reis zo herhaaldelijk bezongen vinden in onze dierbare psalmbundel, en dat die psalmen behoren tot de lievelingsliederen van Gods ware volk. Immers, wij vinden hier in deze pelgrimstocht al die zoete deugden des Heeren zo luisterrijk verhoogd. Wij vinden hier ook de deugden en de ondeugden van Gods volk, zelfs van Mirjam, Aäron en Mozes, zo treffend getekend; de genoegens die Gods kinderen smaken, maar ook de ontberingen die zij lijden op weg en reis naar de hemel worden ons hierin geschetst. Ja, wij zouden ons willen verstouten en zeggen dat Gods kind in geen toestand komt, of hij zal die bij Geesteslicht in deze pelgrimstocht terugvinden. Dit alles bedenkende, begonnen Bart en Kees hun gesprek, dat afgeluisterd werd en afgedrukt in De Saambinder en met klimmende belangstelling gelezen. Zelfs werd er drang op ons uitgeoefend om, nu de reis voltooid is, deze in boekvorm in het licht te geven.
RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==