14 meerdere mate te maken krijgen: de tijd van de nacht. Daar dit boekje bedoeld is voor een periode waarin de christen zich eenzaam en verdrietig voelt, zal het waarschijnlijk zijn weg vinden in de sombere kamer van de zieke, in het vertrek van iemand wiens geest nog zieker en eenzamer is dan zijn uiterlijke omstandigheden doen vermoeden. Het lijkt mij daarom gepast om op te merken dat de tijd van de nacht een treffend beeld is voor de toestand van de onbekeerde mens – een toestand van geestelijke duisternis en dood. De nacht is de tijd van somberheid, van sluimer en van droombeelden. Zo is de morele toestand van de ziel die niet door de Heilige Geest is verlicht, opgewekt en geheiligd. De apostel heeft het oog op deze toestand als hij de tegenstelling beschrijft tussen de gelovige en de ongelovige: ‘Maar gij, broeders, gij zijt niet in duisternis, dat u die dag als een dief zou bevangen. Gij zijt allen kinderen des lichts, en kinderen des daags; wij zijn niet des nachts, noch der duisternis. Zo laat ons dan niet slapen, gelijk als de anderen, maar laat ons waken, en nuchteren zijn. Want die slapen, slapen des nachts, en die dronken zijn, zijn des nachts dronken’ (1 Thess. 5:4-7). Hoe ernstig wordt ons hier de toestand voorgesteld van een goddeloze wereld, van onze onbekeerde familieleden, wie weet, misschien wel van uzelf, lezer. ‘Kinderen van de nacht’ – in slaap, in duisternis. Is in het bijzonder de nacht niet een tijd van dromen? Zodanig is de geestelijke nacht van de ziel. Die wordt beeldend beschreven door de evangelische profeet Jesaja: ‘Het zal alzo zijn, gelijk wanneer een hongerige droomt, en ziet, hij eet; maar als hij ontwaakt, zo is zijn ziel ledig; of, gelijk als wanneer een dor-
RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==