19 Hen, die mij nog resten op aard’, van mij af, En slaakte ik in tranen van rouwe de klacht Op d’ akker der doden: Ach, dekt u deez’ nacht. Mijn lieve, mijn dierbare, die ’k teer heb bemind! Toch weet ik, Gods stemme zou spreken: Mijn kind! Ik ben het, Ik, Die dit offer u vroeg; Ben ’k niet voor hemel èn voor aarde u genoeg? Maar hoewel al deze nachtelijke tijden van onze pelgrimsreis donker en dikwijls zonder een straaltje licht zijn, tochworden ook daarinwelluidende klanken gehoord.Hier beneden is het nooit volkomen nacht, evenmin als het hier volkomen dag is. Zoals de dag zijn donkere momenten kent, heeft de nacht zijn helderemomenten. Zoals de een zijn kreten van smart kent, zo kent de ander zijn jubelklanken. Dank zij Hem Die ‘het licht van het duister scheidt’ zijn er momenten van verzachting, van verlichting en troost, waardoor zelfs de nacht in de dag kan veranderen en de zoetste tonen uit de schrilste klanken kunnen voortkomen. Hoe nederig maakt ons de gedachte dat wij in de diepste smart, in de diepste duisternis, geen oog hebben voor deze kostelijke waarheid! De uitnemende vertroostingen die onze God heeft weggelegd voor hen die Hem liefhebben, zijn zo Goddelijk, zo rijk, zo menigvuldig, dat het van een ondankbaarheid getuigt die zelfs donkerder is dan de smart die we ervaren, als we daar geen oog voor hebben. O, God wil niets liever dan u, Zijn lijdend kind, troosten. Als u daarvan eenmaal overtuigd bent, dan is zelfs het bitterste in uw drinkbeker zoet. Laat mij u helpen om u, misschien in een uur van zware beproeving, van deze waarheid te overtuigen
RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==