9789033132483

16 is gestorven. Maar nu zegt de Heere: ‘Gelijk als Ik met Mozes geweest ben, zal Ik met u zijn.’ Dat is een wonder! Het is niet de eerste keer dat Jozua dit hoort. Hij heeft het uit de mond van Mozes zelf gehoord. In Deuteronomium 31 roept Mozes het volk bij zich, ook Jozua. En dan zegt hij in het bijzonder tegen zijn dienaar, terwijl de andere Israëlieten erbij staan: ‘De Heere nu is Degene, Die voor uw aangezicht gaat. Die zal met u zijn.’ Terwijl hij hier voor die ontzaglijk grote taak staat, mag Jozua ervaren: de Heere is Dezelfde en Zijn gesproken woord blijft vast. Wat is het waar: Gij evenwel, Gij blijft Dezelfd’ o Heer’! Gij zijt vanouds mijn Toeverlaat, mijn Koning (Ps. 74:12, ber.). Wat is de les? Als Gods dienaren sterven, blijft de Heere. Als de Heere Zijn knechten wegneemt, wil dat niet zeggen dat Hij Zelf weggaat. Hij spreekt tot Jozua: ‘Gelijk als Ik met Mozes geweest ben, zal Ik met u zijn.’ Wat een rijke bemoediging voor een man die voor een onmogelijk werk staat. Calvijn merkt treffend op: ‘De aaneenschakeling van genadeblijken zal bij Mozes’ opvolger niet onderbroken worden.’ De Heere komt terug op Zijn eigen Woord. Jozua heeft eerder gehoord dat de Heere met hem zal zijn, toen Mozes hem dit in de Naam des Heeren toevoegde. Nu mag Jozua het opnieuw horen, hier uit Gods eigen mond. Waarom is deze herhaling nodig? Al degenen die op Gods leerschool een plaats kregen, begrijpen dit zo goed. We kunnen Gods woorden gehoord hebben, maar het is zo nodig dat de Heere het opnieuw zegt. Steeds hebben we nieuwe genadeblijken nodig. Daarom gaan Gods kinderen vragen: ‘Heere, wilt U op Uw Woord terugkomen? Wilt

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==