21 hij heeft der waarheid getuigenis gegeven. Doch Ik neem geen getuigenis van een mens; maar dit zeg Ik opdat gijlieden zoudt behouden worden. Hij was een brandende en lichtende kaars; en gij hebt ulieden voor een korte tijd in zijn licht willen verheugen. Maar Ik heb een getuigenis meerder dan die van Johannes; want de werken die Mij de Vader gegeven heeft om die te volbrengen, dezelve werken die Ik doe, getuigen van Mij, dat Mij de Vader gezonden heeft. En de Vader, Die Mij gezonden heeft, Die heeft Zelf vanMij getuigd. Gij hebt noch Zijn stemooit gehoord, noch Zijn gedaante gezien; en ZijnWoord hebt gij niet in u blijvende; want gij gelooft Die niet, Die Hij gezonden heeft. Onderzoekt de Schriften, want gij meent in dezelve het eeuwige leven te hebben, en die zijn het die vanMij getuigen’ (vs. 31-39). Hier ontdekt u dat de Heere Jezus tegen de farizeeën, die in dit verband steeds meer Zijn tegenstanders worden, een heel aantal getuigen oproept. Hij begint met de mens. Niet omdat Hij dat Zelf zo belangrijk vindt. Het zegt: ‘Het getuigenis van een mens heb Ik niet nodig, maar Ik doe dat dan opdat dat voor jullie tastbaar is, omdat dat voor jullie te begrijpen is, en omdat jullie dat hebben gehoord.’ Ze hebben daar immers gestaan,
RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==