23 opgewekt en den armen wordt het Evangelie verkondigd’ (vs. 5). ‘Wat is er zoveel anders dan wat Jesaja gezegd heeft, toen hij profeteerde van de komst van de Messias? De werken, die getuigen van Mij.’ En de Vader zegt het toch, toen die stem uit de hemel klonk, op de dag van Zijn doop: ‘Deze is Mijn geliefde Zoon, in Dewelke Ik Mijn welbehagen heb; hoort Hem’ (Matth. 17:5). En tenslotte zegt de Heere Jezus: ‘Jullie hebben zelf een getuigenis in handen. Dat is de Schrift. Die lezen jullie toch? Die speuren jullie toch na? En daar doe je goed aan, want ze getuigen van Mij.’ Op een gegeven ogenblik is het heel duidelijk dat de farizeeën en de schriftgeleerden onder het getuigenis van de Schrift slecht uit kunnen. Ze kunnen namelijk niet langer te ontkennen dat de Heere Jezus doet dan wat de verwachte Messias zou doen. Ze komen er alleen maar onderuit door wat Hij doet toe te schrijven aan de duivel. ‘Hij is bezeten’, zeggen ze. En zo nemen ze Zijn getuigenis niet aan. Met name in het Johannesevangelie is duidelijk dat het daar gaat om het getuigenis dat Jezus de Zoon van God is. Dat heeft alles te maken met de situatie waarin Johannes aan het einde van de eerste eeuw, gedrongen door de Heilige Geest, het
RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==