18 ten of voorstellingen. Zo is het ook met uitdrukkingen en gezegden. Dr. Dijk gaat in bovengenoemd boek dieper in op een achttal andere verbanden, niet zozeer vanuit hermeneutisch, maar wel vanuit praktisch oogpunt. Mijns inziens zijn het aandachtspunten die van belang zijn voor een begripsbepaling in de zaken die in ons boek aan de orde komen. Dijk spreekt over het verband met de exegese van de Schrift, de belijdenis en het dogma, de geestelijke ligging van de gemeente, de psychologische gesteldheid, de sociale gesteldheid, verschillende leeftijden, de tijd, en ten slotte de persoon van de prediker. Het is aantrekkelijk om in dit bestek deze paragrafen uitgebreid te bespreken, maar ik ben bang dat het de lezer zal gaan vervelen vanwege langdradigheid. Laat in ieder geval gezegd zijn dat teksten, uitdrukkingen en gezegden niet zomaar te pas en te onpas gebruikt mogen worden. Het zal duidelijk zijn dat spreken uit en over Gods Woord niet zomaar iets is. Hier mogen we allemaal wel ernstig op letten, ambtsdragers en gemeenteleden. Eerbied voor Gods Woord is geboden. Zin en mening van de Schrift mogen geen geweld worden aangedaan. Ook niet als het andere uitspraken van het Woord betreft, met een moeilijk woord: evenmin als het de analogie van de Schrift aangaat. En als het de analogie van het geloof aangaat. Al lezend en mediterend over de plaats van en de verhouding totGodsWoord–vanuitdrukkingenengezegden–wil ik dit hoofdstuk afsluiten met enkele wijze uitdrukkingen van J.W. Alexander (1804-1859) in zijn lezenswaardige
RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==