4 januari Uit de diepten roep ik tot U, o Heere. Psalm 130:1b Wanneer er uit de diepten geroepen wordt, gaat het niet alleen om allerlei zorgen en moeiten. Die roep vanwege allerlei bittere gevolgen der zonden kent de gelovige ook. Enerlei wedervaart immers de rechtvaardige en de goddeloze. Jakob belijdt tegenover farao: ‘Weinig en kwaad zijn de dagen der jaren mijns levens geweest.’ Toen hij dit zei was hij 130 jaar oud. En inderdaad wat een zorgen, moeiten en verdriet zijn er in het leven van Jakob gepasseerd. Asaf, de tempelzanger, klaagt in Psalm 73 dat zijn verdrukking er alle dag is. Mozes in Psalm 90 spreekt over het uitnemendste van dit leven, wat moeite en verdriet is. De Zaligmaker waarschuwt in de gelijkenis van de zaaier, dat het zaad van het Woord niet verstikt zal worden door de zorgvuldigheden van dit leven. Onze zorgen en noden die ons zo bezighouden dat er geen tijd meer overblijft om bezig te zijn met de dingen van het Koninkrijk Gods. De bekommernis van Martha over vele dingen is ons evenmin vreemd. Deze psalm staat echter in het teken van de opgang naar Gods huis. Daar kunnen we inderdaad terecht met al onze noden en zorgen, maar bovenal met onze grootste nood, namelijk onze zonden die wij bedreven hebben en gedurig bedrijven tegen de goedheid Gods. Het is het geroep uit die diepte waar het hier vooral om gaat. Ook hierin zien wij dat het ontdekkend werk van de Heilige Geest aan onze zonden en schulden een doorgaand werk is. Het is de taal van iemand die de Heere vreest, die het geloofsleven kent en toch een roepende blijft uit de diepte. Juist wanneer wij van harte zoeken de Heere te dienen en te vrezen, komen we erachter hoe zwak van moed en klein van krachten wij zijn, tot hinken en tot zinken elk ogenblik gereed. Is dit ook uw geestelijke ervaring? Lezen: Romeinen 7:14-26 Gebed des Heeren:8
RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==