9789033132568

5 januari Uit de diepten roep ik tot U, o Heere. Psalm 130:1b Deze diepte ontstaat en wordt doorleefd wanneer het Woord Gods onze levensweg kruist. Wanneer wij tot stilstand worden gebracht en voor de spiegel van Gods wet geplaatst worden en het licht van de Heilige Geest ontstoken wordt, dan horen en zien wij onze geestelijke ongelijkvormigheid. Dan gaan we verstaan dat God ons goed en recht geschapen heeft, maar dat het ons niet goed gedacht heeft Hem in erkentenis te houden. Onze dagelijkse levenspraktijk wordt een schrijnend, levend en beschamend bewijs hiervoor. Hem vergeten we dagen zonder getal. We beantwoorden niet aan het scheppingsdoel en kunnen dit ook niet meer; nog erger: wij willen dit ook niet. Hoe tekent de Schrift ontdekkend de afkomst van ieder mens als er geschreven staat: ‘Zij hebben allen gezondigd en derven de heerlijkheid Gods.’ Hoe wordt onze dagelijkse levenspraktijk ons voor ogen gesteld als de Schrift zegt: ‘God heeft uit den hemel nedergezien op de mensenkinderen, om te zien of iemand verstandig ware, die God zocht’ (Ps. 53:3). Dit gaat u bij uzelf zien met schaamte, droefheid en tot verootmoediging voor Hem. U gaat leren dat u ook nooit aan die volmaakte eis van Gods heilige wet, namelijk zondeloos leven met uwwerken, uwwoorden en uw gedachten, kunt voldoen. Uit de werken der wet zal geen vlees gerechtvaardigd worden voor God. Wat een diepte wordt er dan ervaren. Hoe ver verwijderd van de gunst, genade en gemeenschap met God. Toch, als u roept, bent u niet als eerste begonnen met roepen. Nee, het was Gods roeping en onderwijzing die als eerste tot u kwam. Niet Adam riep als eerste na de smartelijke zondeval, maar God riep Adam: ‘Waar zijt gij?’ Deze roep klinkt tot u via de bediening der verzoening, elke keer opnieuw als u onder de prediking komt! Hebt u deze roep al verstaan en ter harte genomen? Lezen: Psalm 95 Zingen: Psalm 95:4

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==