9789033132629

16 drie geldt dit woord: ‘Er zal alzo blijdschap zijn in den hemel over één zondaar die zich bekeert...’ (Lukas 15:7). Christus richtte Zich niet alleen tot de schare met de verkondiging van het Evangelie, maar Hij sprak ook met de enkeling. Zo onderwees Hij Nicodémus in de nacht (Johannes 3:1-21). Ook liet Hij Zich in met de Samaritaanse vrouw (Johannes 4:1-30). Hij sprak met de zondares in het huis van Simon (Lukas 7:36-50). Christus spijzigde niet alleen de vijfduizend, maar ook verheerlijkte Hij Zijn wondermacht aan het dochtertje van Jaïrus, aan de jongeling te Naïn, de zoon van de hoveling, de knecht van de hoofdman, de kranke te Bethesda, de blindgeborene, de Kananese vrouw en zovelen meer. Aandacht had Hij voor de enkeling, naar het lichaam en naar de ziel. Als Christus in Lukas 10 Zijn discipelen of apostelen uitzendt, dan beveelt Hij ze niet alleen om aan al de volken het Evangelie te prediken, maar ook wat Hij met name tot Simon Bar-Jona zei, om Zijn lammeren te weiden, Zijn schapen te hoeden en Zijn schapen te weiden (Johannes 21:15-17). Zijn discipelen hebben het verstaan, dat dit mede hun taak was. We lezen slechts wat er verhaald wordt van Filippus en de kamerling in Handelingen 8, van Petrus en Cornelius in Handelingen 10 en van Paulus en Lydia in Handelingen 16. Met name Paulus zegt van zijn arbeid in Efeze dat hij ‘niets achtergehouden heeft van hetgeen nuttig was (...) in het

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==