15 De vijand waartegen we strijden Paulus maakt in een paar woorden klip en klaar duidelijk dat wij niet te strijden hebben tegen vlees en bloed, tegen zwakke, broze en sterfelijke mensen. De vijand waarmee we te maken hebben, is de duivel. De grote tegenstander van God. En hij komt met listige verleidingen. Paulus heeft het over zijn ‘methode’. Die is heel weldoordacht. In vers 12 werkt Paulus dat nog wat verder uit en spreekt hij over de overheden, machten, geweldhebbers der wereld, de machten van de duisternis en de geestelijke boosheden in de lucht. Deze machten van het kwaad gaan rond in de hemelse gewesten. Ze zijn onzichtbaar voor onze ogen, maar ze zijn levensgevaarlijk. Ze hebben het erop voorzien om je te laten struikelen, om je te laten vallen, om je bij Heere vandaan te trekken. De vraag is of we ons van dat gevaar bewust zijn. We leven in een ontmythologiseerde wereld. Het waarneembare en controleerbare krijgt de overhand in ons denken. We leven bij wat we zien, horen en tasten kunnen. In het bestaan van engelen en duivelen gelooft toch eigenlijk niemand meer? C.S. Lewis zegt in zijn boek Brieven uit de hel dat de duivel die slag gewonnen heeft. Men rekent niet met zijn bestaan en dat maakt zijn werk een stuk makkelijker! Als we met de realiteit van de duivel niet rekenen, zijn we voor hem een makkelijke prooi. Maar voor de apostelen is de duivel een realiteit. Een gevaarlijke realiteit. De apostel Petrus tekent hem als een briesende leeuw, die op zoek is naar
RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==