13 daar koop je een bloem. of een plant. de zaak staat vol met broers. ‘dag, fleur,’ zegt joep. ‘heb je een plant voor ons?’ jip staart naar fleur. ze heeft steeds een bloem in het haar. ze is zo mooi. fleur lijkt zelf wel een bloem. ‘ik heb niets meer,’ zegt fleur lief. ze wijst naar haar kar. ‘Dat is voor heer hop. het park wordt echt mooi.’
RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==