4 januari Ik sprak in mijn vrezen (2) Ik sprak in mijn vrezen: Alle mensen zijn leugenaars. Psalm 116:11 Zó gaat het ook als een christen met wanhoop wordt aangevochten. Die voelt in zich het onuitsprekelijke zuchten waarmee hij verlangt dat hij met deze twijfel niet zo geplaagd zou worden. En hij voelt intussen dat de twijfel hem te sterk is en hem gevangen neemt in zonde en ongeloof. Daartegen wordt door de Heilige Geest in zijn hart een verborgen zuchten verwekt, dat daarover klaagt en toornt en het ongeloof tegenspreekt en zegt: Schaam je, ellendig ongeloof! Zeg zulke dingen niet! Wie weet of het niet gelogen is? En dat gebeurt met droefheid en met een onuitsprekelijk zuchten, zoals Paulus het noemt. Dit zuchten bewaart het aangevochten hart, dat het niet volslagen ongelovig wordt en God zal verachten. Zoals de epicuristen [levensgenieters] gewoonlijk doen, die bij een geringe aanvechting het geloof en de hoop laten varen. Deze strijd is echter voor het vlees zeer zwaar en verdrietig. Het vlees wil liever een geloof hebben dat niet aangevochten kan worden, of zulke slagen niet hoeft te verwachten, maar dat leeuwen en beren kan doden, zoals David, Simson en anderen hebben gedaan. Mijn geloof echter is zó klein en zwak, dat het heel gemakkelijk door een leeuw of beer overwonnen en verscheurd wordt. Er is en blijft echter nog het geknakte rietje en het smeulende vonkje dat is overgebleven (Jesaja 42:3). En God is er ook. Hij alleen verstaat dit onuitsprekelijke zuchten dat de Heilige Geest voor ons doet (Romeinen 8:26). [Vorlesungen über 1. Mose von 1535-45. WA 43, 654 ff] Lezen: Jesaja 42:1-17 (kerntekst vs. 3)
RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==