7 Hoofdstuk 1 Waarom heeft ze toch ook altijd zo’n grote mond? Lydia huivert in haar natte badpak. Diep onder haar wachten de meiden tot ze van de hoge duikplank naar beneden zal duiken. Niet springen. Duiken... Vorig jaar, toen ze net in Huislo was komen wonen, wilde ze indruk maken en is ze stoer van de hoge duikplank gedoken. Ze deed alsof ze er haar hand niet voor omdraaide, maar wat vond ze het eng! Springen, dat durft ze nog wel, maar duiken... Dat eigenlijk niet. Ze hoopte dat haar vriendinnen vergeten waren dat zij dit durfde. Maar dat is duidelijk niet het geval. Het komt door Tamar, haar anderhalf jaar jongere zusje. Zij was zo verbaasd toen ze hoorde dat Lydia vorig jaar van de hoge was gedoken. Nu wil ze het met eigen ogen zien. Terugkrabbelen, dat woord staat niet in Lydia’s woordenboek. Achter haar dringen een paar jongens. Het wachten duurt hun duidelijk te lang. ‘Daar is de trap,’ wijst één van hen. ‘Je durft toch niet.’ Dat laat Lydia zich geen twee keer zeggen. ‘Dat denk jij,’ zegt ze boos. ‘Nou, laat zien dan,’ zegt de jongen en hij wijst naar het uiteinde van de duikplank. ‘Goed hoor,’ zegt Lydia kattig. Ze haalt diep adem, loopt de duikplank op en zonder naar beneden te kijken, duikt ze van de plank af. Pats! Diep gaat ze onder water. Langzaam zwemt ze omhoog. Ze heeft het gedaan! Ze sloeg wel een beetje door. Dat voelt ze in haar rug. Maar daar zegt ze niets van tegen haar vriendinnen en al helemaal niet tegen Tamar.
RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==