DOE UZELF GEEN KWAAD
DEN HERTOG – HOUTEN JOHN MACDONALD EEN PREEK, GEHOUDEN IN EEN TIJD VAN EPIDEMIE Doe uzelf geen kwaad vertaald en ingeleid door Bart Jan Spruyt, Alexander Thomson en Robert Dickie
Oorspronkelijke uitgave: ‘Do thyself no harm: the “Cholera sermon”’, in: Do thyself no harm. The works of John Macdonald of Ferintosh, vol. 1 (Stornoway, 2021), pp. 63-112. 2023 Den Hertog B.V., Houten ISBN 978 90 331 3218 6 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij digitaal, elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Inhoud John Macdonald (1779-1849), de apostel van het Noorden 11 Doe uzelf geen kwaad 27 I. Doe uw lichaam geen kwaad 31 1. We doen onszelf kwaad door het lichaam nuttige dingen te onthouden 36 2. We doen onszelf kwaad door ons lichaam gevaarlijke dingen te geven 39 3. We doen onszelf kwaad door de middelen te negeren die onze gezondheid herstellen 42 4. Verontschuldigingen die mensen gebruiken tegen het gebruik van deze middelen 46 5. Zich verschuilen achter gevaarlijke opvat- tingen terwijl men zichzelf kwaad doet 51 6. ‘Doe uzelf geen kwaad’ en de uitbraak van de cholera 57 II. Doe uw ziel geen kwaad 65 1. We doen de ziel kwaad door in de zonde te volharden 74 2. We doen de ziel kwaad door geen zorg aan haar te besteden 78 3. We doen de ziel kwaad door de zaligheid af te wijzen 82 III. Toepassing 89
John Macdonald (foto ca. 1845)
11 John Macdonald (1779-1849), de apostel van het Noorden In de geschiedenis van de Schotse kerk heeft waarschijnlijk niemand zoveel gepreekt, en ook niet met zoveel zegen gepreekt, als John Macdonald. Hij was in de eerste helft van de negentiende eeuw een van de belangrijkste evangelisten van de Schotse Hooglanden, en kreeg daarom de bijnaam ‘de apostel van het Noorden’. Hij was een vooraanstaand vertegenwoordiger van de oude school van bevindelijk calvinisme in Schotland. Afkomst John Macdonald was afkomstig uit Reay, een dorp in het graafschap Caithness, in het uiterste noorden van Schotland, waar hij op 12 november 1779 werd geboren. Zijn vader James Macdonald (17351830), bijgenaamd McAdie, was een catechist in deze plaats. Een catechist (catechiseermeester)
12 was een soort oefenaar, in betaalde dienst van een gemeente om de Korte Catechismus van Westminster te onderwijzen en te examineren. Hij stond bekend om zijn gaven en genade die door ‘de dauw van de hemel’ tot in zijn hoge ouderdom fris bleven, om zijn opgewekte karakter, zijn diepe, persoonlijke kennis van de Bijbel en zijn heldere onderscheidingsvermogen. Hij overleed in 1830 op 95-jarige leeftijd. Hij was een gevat man. Toen een bevriende, afgescheiden predikant hem erop aansprak dat hij lid was en bleef van de staatskerk, de Church of Scotland, antwoordde hij dat hij nog te zeer aan een met modder bevlekte jas gehecht was om die weg te willen gooien. ‘Ik probeer hem dan te reinigen. En u moet mij toestaan dat ik mijn kerk van grotere waarde acht dan mijn jas, en dat ik die niet weggooi, al zie ik veel vlekken op haar.’ Bij een andere gelegenheid werd hij erop aangesproken dat hij niet streng genoeg tegen zondaren optrad. Nu was het in die tijd de gewoonte dat paarden ’s zomers vrij rondliepen in de heuvels, en het kostte nogal eens moeite omze aan het einde van de zomer weer in de stallen te krijgen. Tegen degene die hem het verwijt van laksheid had gemaakt, zei James Macdonald: ‘Nou John, laten wij samen de heuvels ingaan om de paarden te vangen. Jij neemt een zweep mee en ik een korenschoof, en laten we dan eens zien wie van ons het meest succesvol is.’
13 Jeugd Omdat Reay in die tijd vacant was, moesten zijn ouders hun zoon John in de naburige gemeente van Halkirk laten dopen. Toen zij naar de predikant van die gemeente gingen, ds. John Cameron, bleek deze die dag aan het jagen te zijn. Ze kwamen hem tegen in het open veld, en hij besloot het kind ter plaatse te dopen. Na een kort gebed brak de predikant met de kolf van zijn geweer het ijs van een bevroren plas en doopte hij John met het koude water, onder het uitspreken van de doopformule. Gedurende de eerste vijf jaar van zijn leven werd hij verzorgd door een vrome weduwe, de buurvrouw van zijn ouders. Iedere avond knielde zij naast zijn bed neer om hardop te bidden. Toen Macdonald al een oude man geworden was, kon hij zich delen van haar gebeden nog altijd woordelijk herinneren. Daarna weidde hij drie jaar lang de koeien van zijn vader, blootsvoets en blootshoofds, in een Schotse kilt. Zijn vader stuurde zijn achtjarige zoon naar de door William Munro geleide parochieschool van Reay, waar John een begaafde leerling bleek. Hij ging daarna, achttien jaar oud, in Aberdeen studeren, blonk uit in wiskunde en klassieke talen, studeerde theologie aan King’s College, en kreeg in 1805 preekbevoegdheid. Als student onderscheidde hij zich vooral door zijn
14 grote liefde voor muziek; hij speelde viool en de doedelzak. Geen enkele Schotse universiteit heeft toen of later zijn grote talent en verdiensten erkend. Het was de Universiteit van New York die hem in 1842 een doctoraat toekende. Bekering Tijdens zijn studietijd is Macdonald tot bekering gekomen. De Heilige Geest gebruikte daarvoor het voorbeeld van zijn vader, de geschriften van Jonathan Edwards en de warme en krachtige prediking van ds. J. Robertson, die aan de missie in Achreny (in Caithness) verbonden was. ‘Ordelijk, helder, zalvend en vloeiend preekte hij Wet en Evangelie, en hij kende aan beide de eigen, onderscheiden plaats toe’, schreef Macdonald later over hem. Macdonald heeft nooit over zijn bekeringservaringen gesproken. Hij vond dat indiscreet en te zelfgericht. Toen hij in 1816 een dagboek begon bij te houden, bekende hij wel dat hij tot dan toe te zeer had nagelaten om ‘Gods handelingen met mijn ziel en het werk van mijn bediening’ vast te leggen. In wat er van zijn dagboeken bewaard is gebleven, staan vooral beschrijvingen van zijn werkzaamheden. Zijn preken waren zeker ontdekkend en bevindelijk,maar waren vooral gericht op het grote voorwerp van het geloof, de heer-
15 lijkheid, liefde en dood van Christus. ‘Tegenover iedere blik op zichzelf en zijn geestelijke staat, richtte hij er tien op Christus’, is van zijn prediking gezegd. Evangelist Van 1805 tot 1807 was hij evangelist in de Schotse Hooglanden, in Caithness, waarna hij ds. MacLauchlan opvolgde in de Gaelic Chapel in Edinburgh (een gemeente dus waarin hij tot migranten uit de Hooglanden in hun eigen taal, het Gaelic, preekte). Na verloop van tijd preekte hij iedere zondag drie keer, ’s morgens en ’s middags in het Gaelic, ’s avonds in het Engels. Na een ‘verse doop door de Geest’ kreeg zijn prediking in Edinburgh de kracht, zalving en eloquentie die haar altijd zou blijven kenmerken. Een anekdote illustreert de ernst en het gezag die vanaf toen van hem uitgingen. Macdonald was in deze tijd in Tain, waar hij een dienst waarnam voor dr. Angus Mackintosh. Iemand die speciaal voor Mackintosh was gekomen, en daarvoor een wandeling van 26 kilometer over had gehad, was aanvankelijk diep teleurgesteld dat hij niet zijn geliefde predikant maar een jongeman al te snel en te lichtvoetig naar de preekstoel zag lopen. Hij verwachtte er niets van en sloot zijn hart af voor wat er verder gebeurde. Maar toen Macdonald eenmaal aan zijn preek was begonnen, moest
16 hij toch luisteren. De ernst waarmee Macdonald sprak, leek het hart van iedere hoorder te moeten treffen. Na de dienst vroeg iedereen zich af wie de predikant was geweest. ‘Een jongeman uit Edinburgh, hij heet Macdonald’, was het enige antwoord dat kon worden gegeven. Predikant Zes jaar later, in 1813, werd hij bevestigd als predikant in Urquhart, in de baronie van Ferintosh, in Ross-shire. Zijn voorganger daar, Charles Calder (1748-1812), was in 1812 overleden en had de bloeiende gemeente van Ferintosh sinds 1774 gediend. In zijn laatste preek tot zijn gemeente had Calder onder andere het volgende gezegd: ‘Ik heb het idee dat of ik vandaag voor het laatst spreek, of sommigen van u mij voor het laatst horen. Voordat wij voor eeuwig scheiden, roep ik vijf getuigen aan om te verklaren dat ik u de gehele raad van God heb verkondigd. De eerste is God de Vader, de alwetende en hartdoorzoekende God. Ik roep Hem aan als getuige dat ik u het leven en de dood heb voorgesteld. De tweede is God de Zoon. Ik roep Hem aan om te getuigen dat Hij in de afgelopen achtendertig jaar de last van mijn prediking is geweest. De derde is God de Heilige Geest. Ik roep Hem aan tot getuige dat ik u de aard, de kentekenen en de vruchten van Zijn werk voor ogen heb gesteld, en de noodzaak van de nieuwe
17 geboorte. De vierde grote getuige is de Bijbel. En de vijfde is het gezelschap van de uitverkoren engelen die nu wachten om zich over uw bekering te verheugen. Met deze roep ik uw eigen gewetens aan. Ik roep ook de stenen en het hout van dit huis aan om te getuigen dat ik niet geschuwd heb u de volle raad van God te verkondigen.’ Na deze woorden sloot hij de Bijbel en daalde hij voor het laatst van de kansel af. Macdonald sloeg die Bijbel in september 1813 weer open en zou 36 jaar lang de predikant van Ferintosh blijven, maar deze gemeente vormde in feite het centrum van de grote cirkel van zijn werkzaamheden. Het Noorden had een evangelist nodig. ‘De heerlijke genade van het eerdere werk van de Geest was minder aan het worden. Oude christenen hadden het gevoel dat zij overlevenden van betere tijden waren.’ Macdonald legde door het onherbergzame en nog slecht ontsloten Noorden, lopend of te paard, lange reizen af om het Evangelie te prediken. Als ‘zwervend predikant’ kwam hij zelfs tot op het ver afgelegen eiland St. Kilda (65 kilometer verwijderd van de Hebriden, in de Atlantische Oceaan) en tot in Ierland aan toe. In deze periode moet hij volgens zijn biograaf wel 10.000 keer hebben gepreekt, en iedere preek was goed voorbereid. Hij had een bijzonder krachtige stem, en muzikaal als hij was wist hij die stem zo te gebruiken
RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==