9789033132254

Z E G E N O P D E V E L U W E

ZEGEN OP DE VELUWE HER I NNER I NGEN AAN GE ESTE L I J K E OP L EV I NGEN B . H O O G HW E R F F D E N H E R TO G – H O U T E N

Afbeelding omslag: Schaapskooi te Vierhouten (olieverf op doek, Jan van Vuuren). © 2023 Den Hertog B.V., Houten ISBN 978 90 331 3225 4 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij digitaal, elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

INHOUD Woord vooraf 6 Inleiding 9 1. Geestelijke opwekking in Nijkerk (1749-1752) 11 2. Getuigenissen over de opwekking te Nijkerk in 1821 29 3. Zegen op de oplevingen in Nijkerk 60 4. Ds. J. Smith over de opwekking in Putten in 1750 89 5. Geestelijke opleving in Barneveld in 1778-1780 100 6. Geestelijke opleving in Nunspeet 116 7. Ds. M.C. Vos over de opleving in Woudenberg (1788-1789) 141 8. Ds. A. Wanders over de opleving in Scherpenzeel en wijde omgeving (1797-1803) 147 9. Gezelschapsmensen uit Heerde over de werking van Gods Geest, onder anderen in Elspeet 171 10. Een getuigenis over Ede in de periode van ds. D.A. Detmar 186 11. Ds. A.P.A. du Cloux over de catechisaties en oefeningen in Oldebroek 217 12. Ds. D. Gildemeester over zijn ambtsperiode in Elburg 234 Noten 244

6 WOORD VOORAF Jaren geleden hield ik me bezig met het leven van ds. D. Bresser, een predikant die rond 1844 in zijn tweede gemeente Strijen tot bekering kwam. Hij werd daarna een geestverwant van een behoorlijk aantal predikanten die op de Veluwe gediend hebben, vooral in de classis Harderwijk. Van predikanten als A.P.A. du Cloux, J.C. Eijkman en anderen is bekend dat ze daar met veel zegen werkzaam zijn geweest. Het viel me toen op dat er in die omgeving zo veel plaatsen waren waar men bij het beroepingswerk uitsluitend predikanten zocht die een schriftuurlijk-bevindelijke prediking brachten. De classis Harderwijk was (als enige classis in Nederland) ook zeer actief in de strijd voor kerkherstel. De vraag boeide me hoe het komt dat deze gemeenten op de Veluwe zo behoudend waren, vergeleken met veel andere streken in ons land. In de coronatijd verscheen mijn boek Een middel in Zijn hand. Gods genadewerk tijdens epidemieën. Daarna stuitte ik op een bijzonder document: een bundel met brieven uit 1830-1833 van Veluwse gezelschapsmensen. Deze brieven geven ook waardevolle informatie over geestelijke oplevingen. Een onderzoek naar de catechisanten van ds. P.J. Resler die betrokken waren bij de opwekking in 1801-1802 in Oud-Beijerland maakte duidelijk dat deze opleving niet zonder vrucht gebleven is. Bovenstaande aspecten brachten me ertoe om ook meer onderzoek te doen naar de oplevingen op de Veluwe. Dit leidde tot verrassende resultaten. Over de bekende Nijkerkse Opwekking in 1749-1752 is heel veel geschreven. Veel minder bekend, of zelfs geheel onbekend, zijn de diverse oplevingen die daarna gevolgd zijn. Minstens zeven

7 keer is er op een gedeelte van de Veluwe sprake geweest van een geestelijke opleving. Daarbij was onmiskenbaar veel kaf onder het koren. Vooral tijdens de eerste opwekking in Nijkerk kwamen er verschijnselen bij die we goed moeten onderscheiden van het werk van Gods Geest. Bij de latere opwekkingen horen we niet meer van deze verschijnselen, maar ook toen was lang niet alles goud wat er blonk. Toch mogen we vaststellen dat deze geestelijke oplevingen niet zonder vrucht zijn gebleven. De Veluwe kwam meer en meer onder het beslag van Gods Woord. Uit de vruchten is gebleken dat er ook velen zijn geweest die in die tijden werkelijk van geestelijk dood geestelijk levend gemaakt zijn. En binnen vele families heeft de Heere van kind tot kind en van geslacht tot geslacht Zijn Naam voortgeplant. Diverse predikanten kwamen eruit voort, die op vele plaatsen met zegen gediend hebben. Dit boek is ontstaan uit allerlei fragmenten. Er bestaat geen naslagwerk over deze gebeurtenissen. Uit allerlei boeken, tijdschriften, brochures, preken, brieven, familiedocumenten, kerkelijke archivalia, enzovoort, kwamen snippers tevoorschijn waaruit toch een overzicht kon worden samengesteld over deze rijke episode in de Nederlandse kerkgeschiedenis. Een woord van dank is op zijn plaats richting de medewerkers van archieven die mij geholpen hebben bij het zoeken naar gegevens. Hierbij denk ikmet name aan de conservators, archivarissen enmedewerkers van het Gelders Archief te Arnhem, het Nationaal Archief in Den Haag, het Réveil-Archief (Universiteit van Amsterdam) en het gemeentearchief te Nijkerk. Ook van de digitale bibliotheek van de Vereniging Veluwse Geslachten heb ik dankbaar gebruik gemaakt. Daarnaast wil ik ook enkele personen die een waardevolle bijdrage leverden aan de totstandkoming van dit boek met name noemen. G.J. Klok gaf toestemming om gebruik te maken van het door hem (samen met zijn vader) samengestelde Familieboek Klok. Onder de vele genealogieën die in Nederland verschenen zijn, neemt dit boek een unieke plaats in. Het bevat niet alleen informatie over de uitwendige

8 levensomstandigheden van het voorgeslacht, maar ook tal van waardevolle gegevens over het geestelijk leven dat in rijke mate binnen de beschreven families werd gevonden. Ook stelde Klok foto’s en aanvullende gegevens beschikbaar. De familie Van Leijenhorst-Jansen gaf goedkeuring voor publicatie van gedeelten uit de nagelaten papieren van overgrootvader Willem Jansen te Ede. C.M. Cousijnsen en H. Boele leverden eveneens belangrijke informatie aan. De familie Van Apeldoorn gaf inzage in het familiearchief (waarin onder anderen de brievenbundel bewaard wordt) en van een nazaat uit het geslacht Van Ramshorst ontving ik scans van een uniek handschrift. Opnieuw mocht op prettige wijze worden samengewerkt met de redactie van Uitgeverij Den Hertog. Ook wil ik graag nog iemand bedanken die niet met name genoemd wil worden, maar mij wel veel werk uit handen genomen heeft door het digitaal invoeren van tal van gegevens. Heel hartelijk dank voor de nauwkeurige wijze waarop je dit hebt gedaan. Dit boek getuigt van Gods grote daden in het verleden. Er is geen enkele reden in de kerk van Nederland waarom de Heere in het heden of in de toekomst nog bemoeienissen met ons zou maken. Toch klemmen we ons vast aan de woorden uit Psalm 78: ‘Wij zullen het niet verbergen voor hun kinderen, voor het navolgende geslacht, vertellende de loffelijkheden des Heeren, en Zijn sterkheid en Zijn wonderen, die Hij gedaan heeft. (...) Opdat het navolgende geslacht die weten zou, de kinderen die geboren zouden worden; en zouden opstaan en vertellen ze hun kinderen; en dat zij hun hoop op God zouden stellen en Gods daden niet vergeten, maar Zijn geboden bewaren.’ Klaaswaal, april 2023 B. Hooghwerff

9 INLEIDING ‘De Kerk kent, evenals de maan, menige ondergang en opgang’, zei eens een kerkvader. Zoals het gaat met de cyclus van de maan (nieuwe maan, wassende maan, volle maan, afnemende maan, nieuwe maan), zo kent de Kerk ook tijden van bloei en tijden waarin ‘ze als tot niet schijnt gekomen te zijn in de ogen der mensen’ (Nederlandse Geloofsbelijdenis, art. 27). De kerkgeschiedenis bevestigt dit. Vruchtbare tijden en onvruchtbare tijden wisselden zich af in een werelddeel, land, streek of plaats. Tijden waarin vele nieuwe, levende leden van de Kerk in een korte periode werden toegebracht, en tijden waarin er weinig nieuwelingen in Sion werden geboren. In ons land is de Veluwe daar een duidelijk voorbeeld van. Vanaf 1749 zijn er minstens zeven perioden geweest waarin de Heere op meerdere plaatsen in deze streek krachtig werkte. Het begon in 1749-1752 met de opwekking in Nijkerk. Die breidde zich uit naar andere plaatsen, zoals Putten, Barneveld en Nunspeet. • Rond 1788-1790was er onder andere inWoudenberg enNunspeet een opleving. • Rond 1800 (1797-1803) was er opnieuw sprake van een geestelijke opwekking op een groot deel van de Veluwe. Deze begon in 1797 in Scherpenzeel. • In 1821 was er een opleving in Nijkerk, die zich uitbreidde naar plaatsen in de omgeving (onder andere Lunteren). • In 1824-1828 was er in Oldebroek, Doornspijk en Oosterwolde sprake van een geestelijk ontwaken, dat onder andere ook open-

10 baar kwam in een sterke toename van het aantal nieuwe lidmaten. • Die opleving zette door in de periode 1831-1836, onder andere ook in Elspeet, Ede, Nunspeet, Hattem en Hierden. • In de periode van ongeveer 1850-1855 was er veel vrucht op de prediking in Nunspeet, Oldebroek, Elburg, Ede en Bennekom. • Ook in andere jaren zijn er plaatselijk (kleine) oplevingen geweest, zoals van 1778-1780 in Barneveld.

11 HOOFDSTUK 1 GEESTELIJKE OPWEKKING IN NIJKERK (1749-1752) ‘Een grote schare geeft blijken met woorden en daden van een waarachtig christendom.’ Over de bekende ‘Nijkerkse beroeringen’ is heel veel geschreven. De andere oplevingen op de Veluwe zijn veel minder bekend, of vrijwel geheel vergeten. De opwekking in Nijkerk in 1749 ging gepaard met zeer sterke emoties die zich ook uitten in lichamelijke beroeringen. Bij de latere oplevingen hoorde men daar veel minder of in het geheel niet van. Voorzichtigheid geboden De ‘Nijkerkse beroeringen’ zijn al vaak aan een oordeel onderworpen, zowel in positieve als in negatieve zin. Voorzichtigheid is geboden. Dat geldt voor de opwekking in 1749-1752, maar ook voor de andere oplevingen die daarop volgden. ‘De mens ziet aan wat voor ogen is, maar de Heere ziet het hart aan.’ Waar koren is, is ook kaf. Er zullen er velen geweest zijn bij wie uit de vruchten gebleken is dat er slechts sprake was van een tijdgeloof. Het is echter ook onmiskenbaar dat tijdens deze oplevingen velen zijn toegebracht tot de gemeente die zalig wordt. Dat is gebleken uit de vruchten van hun leven. En die zegen beperkte zich niet alleen tot henzelf, maar daarin deelde ook hun omgeving. De genoemde oplevingen hebben hun uitwerking

12 niet gemist. De Veluwe kwam onder het beslag van Gods Woord. De bekende negentiende-eeuwse kerkhistoricus S.D. van Veen wees op drie aspecten die we in het oog moeten houden bij de opwekkingen die in de achttiende eeuw plaatsvonden. En de door hem genoemde zaken gelden ook voor de oplevingen uit de negentiende eeuw. In de eerste plaats ‘ontwaakte overal het besef van zonde’. Dat ‘dreef tot een meerdere of mindere openbaring van droefheid’. In de tweede plaats was het steeds zo dat er aan ‘de ernst en oprechtheid van de verslagenen van hart’ niet getwijfeld werd. Ook al ‘kwam er bij dezen en genen iets bij wat met dit schuldbesef niets te maken had’. Ten slotte bewees ‘in de regel ook de uitkomst dat, waar zich deze opwekkingen vertoonden, de Heere had toegedaan tot de gemeente die zalig wordt, ’t zij velen of weinigen’.1 Deze drie aspecten dienen ons oordeel te bepalen ‘over dit inderdaad opzienbarend werk’. Als daardoor zondaren zijn gekomen tot geloof en bekering, is dit het zekerste bewijs dat dit werk niet uit de mensen was, maar uit God. ‘Die werkt naar Zijn ondoorgrondelijke raad menigmaal op een wijze die in der mensen ogen voor dwaas moet gelden.’ Dat sommigen onder deze Goddelijke werkingen vervielen tot buitensporigheden, ongeregeldheden, of zelfs tot huichelarij of verharding, bewijst volgens Van Veen opnieuw Onrust in de kerk te Nijkerk, 1749 (gravure naar Jacobus Buys, 1788).

13 ‘dat het vlees gedurig strijdt tegen de Geest. Dat de genade Gods menigmaal genomen wordt tot een oorzaak voor de zonde. Dat de roepstemmen des Heeren ook somtijds dienen om tot tegenstand te prikkelen. In één woord, dan zien wij wederom ook door deze dingen de spreuk bevestigd: als de Heere ergens Zijn Kerk bouwt, zet de satan een kapel daarnaast.’ Van Veen zag als ‘de grote oorzaak van tegenstand’ tegen de opwekking in Nijkerk ‘dat men feitelijk, zo men al niet gebroken had met, dan toch langzamerhand los werd van het geloof aan die God, Die vanouds wonderen doet’. Daarom probeerde men allerlei verklaringen te vinden om uit te sluiten dat hier sprake was van het werk van Gods Geest. Maar ‘uit niet één der genoemde oorzaken is de waarachtige bekering van ook maar één zondaar te verklaren. En niet één, maar velen, zeer velen waren bekeerd. Gods Geest werkte door de prediking des Woords, soms op wonderbaarlijke wijze. En in menige vallei werd in de dorre beenderen weer leven gewekt en menige ziel werd uit de slaap der zonde opgewekt tot een nieuw leven ter ere Gods. Die God dan ook de eer, Hem alleen voor wat Hij goeds heeft gewrocht in die dagen.’ De herinneringen aan oplevingen uit vroeger tijden kunnen tot bemoediging zijn. ‘En ons zij dit werk Gods, deze geestelijke opwekking waarover wij spraken, een troostrijke en moedgevende herinnering. Een vernieuwde en krachtige prikkel om ook in de donkerste tijden, om te allen tijde, te vertrouwen op die GodDie het licht schept in de duisternis en Die de dingen die niet zijn, roept alsof zij waren. Maar tevens om in alles te merken op Zijn hand, Die wonderen doet, en te letten op het goede dat Hij en waar Hij ’t ook werkt.’ Arnhem In de stad Arnhem was aan het einde van de zeventiende eeuw sprake van een bloeiend geestelijk leven. Van 1688 tot zijn overlijden in 1692 was de (door zijn nagelaten prekenbundel) bekende oudvader Kasparus Alardin predikant in deze stad. Ds. Wilhelmus van Eenhoorn, die de gemeente van Arnhem diende van 1717-1750, schreef

14 dat de ‘naamen gedachtenis’ van ds.Alardin ‘bij velen in deze gemeente tot grote zegen was’. Hij ‘heeft hier zovele gezegende voetstappen nagelaten. Hoevele christenen van naam en jaren heb ik in de tijd mijner bediening aan deze plaats niet gesproken, aan wie zijn dienst op een zonderlinge wijze is gezegend en vruchtbaar is geweest. Wat zijn hier vele kinderen in dit Arnhems Sion door zijn arbeid geboren.Wat moet deze gemeente onder zijn dienst gegroeid en gebloeid hebben en wat heeft men geen reden, wanneer men het de ouden van dagen hoort verhalen, om te zuchten, en te zeggen: “Och, dat deze gemeente was als in die vorige dagen, toen er een naam van dezelve uitging door Nederland!”’2 Teuntje Jacobs Ook in de eerste helft van de achttiende eeuw was er op de Veluwe sprake van geestelijk leven. Gegevens daarover zijn echter heel schaars. Een oud document dat bewaard bleef binnen de familie Van Apeldoorn inHeerde geeft ons een blik in het hart van Teuntje Jacobs uit Vaassen.3 In 1761 maakte Teuntje ‘een klein gedenkschrifjen’ ter gelegenheid van de 31e verjaardag van haar oudste dochter, Maria Hafkamp. Ze blikte daarin terug naar de begintijd van haar huwelijk: ‘Ik bad de Heere om een dochter en de Heere heeft mijn wens gegeven.’ Ze wenste Maria ‘veel heil en zegen en voorspoed van den Heere en zo gij nog jaren beleven moogt dat gij die in de vreze des Heeren moogt voltooien’. Teuntje schreef dat Maria zich altijd welwillend had onderworpen aan haar moederlijke tucht. ‘Ik heb u mijn eerstgeboren kind van kindsheid aan van alle ijdelheid afgehouden daar gij mij altijd gehoorzaam in zijt geweest en getrouwelijk mijn werk hebt waargenomen.’ Dat schreef Teuntje op de verjaardag van haar dochter (18 juli). Daarna werd haar man erg ziek en ontbrak haar de lust om verder te schrijven. Na het sterven van haar man ging ze weer verder. ‘Nu is uw lieve vader de aardse tabernakel gebroken. Ik wens dat de Heere hem een gebouw bij God heeft gemaakt, een huis niet met handen gemaakt maar in Zijn eeuwige heerlijkheid.’ De Heere heeft het levenseinde

15 bepaald, door welke (natuurlijke) oorzaken een mens ook sterft. ‘Dewijl zijn dagen bestemd zijn, het getal zijner maanden bij U is, en Gij zijn bepalingen gemaakt hebt, die hij niet overgaan zal’ (Job 14:5). Teuntje hoopte dat de kinderen, nu vader er niet meer was, hun oude moeder zouden gehoorzamen, omdat ‘de ouderdom veel gebreken heeft’. En ‘dat wij de huishouding met vrede en met godvruchtigheid mochten voortzetten’. Ze wees erop dat in Leviticus 19 vers 3 de moeder eerst genoemd wordt: ‘Een ieder zal zijn moeder en zijn vader vrezen.’ Dat dan ‘geen kinderen zich verstouten te verachten de zwakheid van die bronader waaruit zij voortgekomen zijn, noch te vertreden de rots waaruit gij uitgekomen zijt’. De moeders hebben de kinderen met smarten ter wereld gebracht en zijn sterk met hen begaan. Dat zou de liefde van de kinderen ‘zeer behoren te ontsteken’. De patriarch Jakob zegende zijn kinderen. Dat voorbeeld probeerde Teuntje na te volgen. ‘De Heere geve u verder zegen en voorspoed. Ik heb u zovele jaren hier bij mij gehouden. Ik bedank u, mijn kind, voor uw getrouwe dienst. Bid voor uw leraar die het u in Gods Naam voorstelt, en ook voor uw oude moeder. En ik wens dat de Heere u altoos zal geven het brood uws bescheiden deels en dat gij dan nog over mag hebben om de nooddruftigen wat mede te delen. Vooral diegenen waar het bestaan karig is, die moet gij nooit vergeten.’ En ze hoopte dat haar kinderen, als haar aardse tabernakel gebroken was, de erfenis van hun ouders met vrede onder elkaar zouden verdelen. Bovenal was haar uitzien dat ze eenmaal met haar kinderen bij de Heere zou mogen zijn. ‘En ik wens dat de Heere mag geven dat ik te genen dage mag zeggen: Heere, hier ben ik en diegenen die Gij mij hebt gegeven.’ Teuntje raadde haar dochter aan om biddend bezig te zijn in het zoeken naar een levensgezel. Dat had ze zelf in haar jonge jaren ook mogen doen. ‘Nu, mijn eerstgeboren kind, ik wens dat de Heere u zal geven zegen en voorspoed. En zo het u opgelegd is te trouwen, dat gij de Heere daarom bidt. Men mag zowel bidden om een goed huwelijk als om een zalig sterven.Want daar kan veel zonde mede be­

16 dreven worden. Daar heb ik in mijn jonge jeugd de Heere menigmaal om gebeden. Ik heb dit nu in mijn 62e jaar geschreven.’4 Net zo onvruchtbaar als de Veluwse heuvels Ook al in de eerste helft van de achttiende eeuw was er op de Veluwe honger naar onderwijs vanuit Gods Woord. Dat blijkt onder meer uit het feit dat er oefenaars actief waren, die op gezelschappen een stichtelijk woord spraken. Bij het grootste gedeelte van de bevolking was echter een groot verschil merkbaar tussen leer en leven. Men stelde wel prijs op ‘ernstig preken’, maar leidde in de praktijk een goddeloos leven. Zo was het althans in het stadje Nijkerk, toen ds. Gerardus Kuypers daar in 1749 intrede deed. ‘’t Was een plaats, evenals een ander Gerar, waar weinig vreze Gods gevonden werd’, schreef ds. Kuypers later. Ondanks alle zegeningen en oordelen was er geen sprake van bekering. De harten waren ‘net zo bar en onvruchtbaar als de heesters ‘Veluwse heuvelen’ (olieverf op doek, Jan van Vuuren).

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==