9789033132407

8 Ze keert. Hijgend zet ze tien minuten later haar fiets tegen een lantaarnpaal. Ze had gehoopt dat ze Loïs onderweg tegen zou komen. Dan had ze net gedaan of ze een stukje aan het fietsen was en haar zomaar onverwachts tegenkwam. Nu toch maar aanbellen en het risico lopen dat haar zusje boos wordt, omdat ze haar komt halen. ‘Loïs? Nee, die is al vertrokken.’ Madelins moeder kijkt haar vragend aan. ‘Ze mocht alleen, toch?’ Rhodé knikt. ‘Maar ik was in de buurt en bedacht ineens dat ik haar wel op kon komen halen. Gewoon voor de gezelligheid. Hoe laat is ze vertrokken?’ ‘Ruim een kwartier geleden, schat ik.’ Ze mompelt een bedankje. Waarom is ze haar dan niet tegengekomen? Rhodé haalt haar fiets van het slot. Welke weg kan haar zusje anders genomen hebben? In de verte hoort ze een sirene. Rhodé huivert. Haar moeder moet beseffen dat Loïs niet zo ver alleen kan fietsen! Zal ze langs een andere weg teruggaan? Wie weet is Loïs verdwaald. Toch maar meteen naar huis. Als Loïs niet thuis is, weet ze zeker dat haar iets overkomen is. Haar hart bonst als ze zo hard mogelijk wegfietst. Wanneer zet een ziekenwagen de sirene aan? Alleen als het heel ernstig is of al eerder? Even gaat ze rustiger trappen om op adem te komen. Bij de dijk gaat ze weer vol op de trappers staan. Steeds kijkt ze om zich heen. Haar zij steekt als ze haar fiets de schuur in rijdt. Hé, die van Loïs staat er ook. Ze laat haar adem ontsnappen. ‘Dit is echt onverantwoord,’ roept ze zodra ze de buitendeur opent. Haar moeder roert in een pannetje. ‘Wat?’ Oh. Haar moeder is aan het koken. Dan nu even niet met haar praten. Praten en koken tegelijk is voor haarmoeder te ingewikkeld. ‘Niks.’

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==