9 werkmeer had: vanwege zijn ijver en vakkennis kreeg hij veel opdrachten. Uiteindelijk had hij twaalf werknemers in dienst. In 1885 was Van Reenen in het huwelijk getredenmet Johanna Petronella van Veenendaal. Ze zouden tien kinderen krijgen. Het huwelijk zal een grote verandering voor Van Reenen zijn geweest, maar er was meer veranderd. Tevoren had hij volop de wereld gediend, maar toen hij twintig jaar oud was, had een geestelijke ommekeer in zijn leven plaats. Het lezen van De Christenreis van John Bunyan was daartoe het middel. Van Reenen ging op zoek naar voedsel voor zijn ziel, maar hij vond dat niet in de kerken in zijn woonplaats Utrecht. Met enkele vrienden las hij thuis preken. Maar het brandde in Van Reenen als een vuur om het Evangelie te gaan verkondigen. Hij verzette zich daartegen. Ondertussen leed zijn lichaam eronder; hij kreeg verschrikkelijke maagpijnen. Van Reenenwas in contact gekomenmet ds. P. van der Heijden, predikant van de Gereformeerde Gemeente onder het kruis in Enkhuizen, en hij wist dat deze predikant graag experimenteerde met huismiddeltjes. Aan ds. Van der Heijden schreef hij: ‘Weet u eenmiddel tegenmaagpijn?’ Ds. Van der Heijden wist wel wat de oorzaak van die maagpijn was, en daarom gaf hij het volgende recept: ‘Niet langer God tegenstaan.’ Ook aan de vrienden aan wie Van Reenen ’s zondags een preek voorlas, schreef de predikant een brief. ‘Als zondag Van Reenen komt, dan moet ge zijn boek wegnemen en zeggen dat hij maar een stichtelijk woordmoet spreken.’ Die mensen hadden daar wel oren naar, maar ze vonden het beter om daar eerst met Van Reenen over te spreken. Na verloop van tijd zwichtte hij voor de aandrang en op 9 oktober 1898 sprak hij voor een gehoor van dertien mensen over Psalm 57:1: ‘Een gouden kleinood van David, voor den opperzangmeester, Al-táshet.’ Precies 35 jaar later, op 9 oktober 1933, schreef ds. Van Reenen: ‘Ik sprak toen een woordje van de weg en de ervaring die het gouderts heeft te gaan, eer het als een kleinood blinkt aan de kroon des Konings. Hoe het dan gegloeid en gelouterd, gehamerd en gebeiteld, gezaagd en gevijld moet worden, zó, dat de onkundige zou menen dat de goudsmid in toorn met zijn goud handelde omhet te verderven. Toen wist ik niet dat dit een voorkomende waarheid was voor mij, nu weet ik het des te beter.’
RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==