9789033132537

GETUIGE ZIJN

GETUIGE ZIJN DS. J. WESTERINK DEN HERTOG - HOUTEN

© 2023 Den Hertog B.V. Houten ISBN 978 90 331 3253 7 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij digitaal, elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

INHOUD Inleiding 11 1. Wat zegt de Schrift? 15 2. Getuigen van Mij 25 3. Getuigen en lijden 33 4. Wie zijn de getuigen? 43 5. Wat is nodig om getuige te zijn? 53 6. Een goede getuigenis hebben 61 7. Getuigen in de praktijk 73 8. Getuigen in de kracht van de Geest 83

11 INLEIDING Hoe moeten we het woord ‘getuigen’ lezen? Als het er gewoon staat, met een punt erachter, dan kan ik me voorstellen dat het gaat over een tocht door de Bijbel heen, om te ontdekken welke plaats en welke betekenis dat woord heeft. In dat geval wordt het een exegetisch verhaal met wat praktische toepassingen. Als er een vraagteken achter zou staan, kan het zijn dat ‘getuigen’ staat in het kader van de toerusting van elkaar tegenover allerlei stromingen die vandaag de dag in het Nederlandse kerkelijke leven te vinden zijn. Stromingen die op dit punt ook onderling nogal eens verschillen van gedachten. Verschillen over de inhoud, over de wijze waarop. Denkt u maar aan de discussie over de vraag of de persoon van de getuige niet veel meer centraal moet staan in het getuigenis dat hij geeft. Hij of zij getuigt van zijn of haar geloof. En ja, als er achter het woord ‘getuige’ een uitroepteken zou staan, zou het ook kunnen zijn dat deze of gene het gevoel heeft: welke opdracht krijg ik nu? Dan kan het onderwerp toch wel belerend overkomen. Ik

12 móét getuigen! Maar kan ik dat wel? Wat komt er naar mij toe? Stel u eens voor dat de Heere dit boekje zou gebruiken om tegen u of jou te zeggen: Jij zult Mijn getuige zijn, waar dan ook in deze wereld. Hoe dan ook! Dat kan immers. Zo is het ooit gegaan in de levens van die jongens, daar aan de oever van de zee van Tiberias. De broers Petrus en Andreas, Johannes en Jakobus. Ze waren druk bezig met de netten van hun vader, want ze hadden die nacht gevist. En toen kwam Jezus... Alles lieten ze achter. Ik denk weleens: zouden ze nog tijd hebben gehad om hun handen te wassen? Zou de vislucht niet nog aan hen hebben gehangen, toen ze achter de Heere Jezus aan gingen? Want ze moesten opbreken, zomaar van het ene moment op het andere. Jezus sprak. En zij zullen het later zeggen: ‘Zie, wij hebben alles verlaten en zijn U gevolgd’ (Matth. 19:27). Wat een verandering is er dan in je leven! Van het vrije leven van een visserman, die zich van niemand anders iets aan hoeft te trekken, tot het leven van iemand die zich door een Ander laat leiden. Om altijdmaar weer de weg te gaan die de grote Ander voorgaat. Je krijgt daarbij ook te maken met allerlei soorten mensen die tegenstander zijn. Dat is toch nog wel wat anders dan dat

13 je tegen de golven moet opboksen. Je gaat nu een weg die je ten slotte brengt, zoals in het geval van Simon Petrus, aan een kruis in Rome. Stel je eens voor dat God op die manier tot iemand van ons spreekt. Dat zou toch kunnen? Of dat je net als Nathánaël zo’n rustig leven hebt, dat je in je vrije tijd lekker onder een vijgenboom zit met een boek dat je graag leest, een goed, geestelijk boek. En ineens word je uit je rust gehaald. Of dat je als eenMatthéüs uit je lucratieve tollenaarshuis moet, of net als Paulus uit je triomfantelijke farizeeërsbestaanwordt gezet. Stel je voor dat deHeere tegen je zegt: ‘Gij zult Mijn getuigen zijn’ (Hand. 1:8). Getuige van Hem bij je buurman die ‘nergens aan doet’, of bij je werkgever die in geestelijke nood verkeert. Dan wordt het heel persoonlijk, en word je in het getuige zijn meegenomen. Misschien denkt u of denk jij wel: als het maar niet te persoonlijk wordt. Op dat punt zal ik u of jou niet geruststellen. Christus’ getuige zijn geldt ten diepste alle gelovigen. ‘Gij zúltMijn getuigen zijn!’ Urk, zomer 2023 Ds. J. Westerink

15 – 1 – WAT ZEGT DE SCHRIFT? We beginnen het onderwerp van dit boek met de vraag: Wat zegt de Schrift over getuigen? Let dan behalve op het werkwoord ‘getuigen’ net zo goed op het zelfstandige naamwoord ‘getuige’, of op het andere woord dat ermee verwant is, ‘getuigenis’. Wie er een onderzoekje naar instelt, ontdekt dat deze woorden verrassend veel in de Heilige Schrift voorkomen, zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament. GETUIGE ZIJN IN HET OUDE TESTAMENT In het Oude Testament kom je genoemde woorden vooral tegen in de sfeer van het recht, van rechtszaak en van rechtsspraak. Om een enkel voorbeeld te noemen, denkt u maar aan het bekende woord: ‘Op den mond van twee getuigen of op den mond van drie getuigen zal de zaak bestaan’ (Deut. 19:15b). Een rechter onder het oude Israël,

16 die een zaak moest beoordelen, riep waar dat mogelijk was getuigen op. Dat deed hij met de verwachting dat die goede en bekwame getuigen met een eensluidend getuigenis zouden komen. Het geeft natuurlijk meteen al iets aan wat we niet moeten vergeten als het gaat over de kern van het onderwerp ‘getuigen’. Wat betekent het als je in de nieuwtestamentische gemeente geroepen wordt om getuige te zijn? De rechter moet erover kunnen oordelen. De rechter zal aan de getuige vragen: ‘Hoe komt u aan dat getuigenis?’ U snapt wel dat je dan niet klaar bent met een verhaal uit het roddelcircuit. Een rechter neemt geen genoegen met een getuige die zegt: ‘Meneer de rechter, ik heb het van mijn zoon gehoord, en die heeft het weer van zijn buurvrouw, en die heeft het van haar nichtje.’ Dan zegt de rechter: ‘Aan u heb ik niks. Gaat umaar naar huis.’ Nee, die rechter vraagt: ‘Heb je het zélf gezien? Heb je het zélf gehoord? Wat je vertelt, is dat het verhaal dat via je eigen oren en via je eigen ogen geregistreerd is?’ En dat zal dan blijken uit het feit dat er minstens een of twee anderen zijn die precies hetzelfde verklaren. Zoals gezegd komen we bij ‘getuigen’ in het Oude Testament terecht in de sfeer van de rechtsspraak.

17 Daar wordt u elke zondagmorgen aan herinnerd, wanneer ons de heilige Wet van God wordt voorgelezen. Denkt umaar aan het negende gebod: ‘Gij zult geen valse getuigenis spreken tegen uw naaste.’ Het gaat om het geven van een getuigenis dat betrouwbaar is. Want wat kun je anderen schaden met een getuigenis dat niet waarachtig is! Als ik dan nog één ding vanuit het Oude Testament mag noemen: het woord ‘getuigenis’ wordt in het Oude Testament nogal eens gebruikt als een synoniem voor het woord ‘wet.’ Denkt u maar aan een bekend woord uit de profeet Jesaja: ‘Tot de Wet en tot de Getuigenis; zo zij niet spreken naar dit Woord, het zal zijn dat zij geen dageraad zullen hebben’ (Jes. 8:20). Het woord ‘getuigenis’ is dus bijna een synoniem voor het woord ‘wet.’ Het geeft tegelijkertijd net even een ander accent aan. Het woord ‘getuigenis’ zegt dat de Wet van God een bekrachtiging, een bevestiging is van Gods wil. Zoals het daar staat, zoals het tot ons komt, zo is het inderdaad Gods bedoeling. Denk hierbij eens na over de wijze waarop er in onze tijd aanGods wettenwordt getornd.Wat kom je, ook in de kerk, vaak mensen tegen die op zoek zijn naar ontsnappingsmogelijkheden ten aanzien vanwat GodsWoord over een van de geboden zegt.

18 Soms heel begrijpelijk. Soms zo, dat je geneigd bent om als mens te zeggen: Ik zou bijna willen dat ik u op die manier kon helpen. Maar Gods getuigenis, dat eeuwig zeker is en eenvoudigen wijsheid leert, laat helder en duidelijk zien wat de goede en wijze wil van de Heere is; wat de inhoud van Zijn heilzame geboden is. Het zou alleen maar vanmenselijke hoogmoed getuigen als wij zouden proberen daarmee te marchanderen. In het houden van Gods geboden ligt grote loon. GETUIGE ZIJN IN HET NIEUWE TESTAMENT Laten we voor de woorden ‘getuigen’, ‘getuige’ en ‘getuigenis’ nu naar het Nieuwe Testament kijken. Wanneer in het Nieuwe Testament over getuigen gesprokenwordt, gaat het vooral over het getuigen van Jezus. Wie Jezus is, wat Jezus doet. Dat is dan een getuigenis door de mond van mensen. Duidelijk is wel dat het Nieuwe Testament alleen maar onderstreept hoe noodzakelijk het is dat je oor- en ooggetuige bent van de Heere Jezus Christus. Getuige van wat Hij gezegd en gedaan heeft. Nadrukkelijk wordt daar elke keer weer op gehamerd door de apostelen van de Heere Jezus. Denk bijvoorbeeld aan een woord aan het begin van de eerste Johannesbrief. Daar zegt Johan­

19 nes: ‘Hetgeen van den beginne was, hetgeen wij gehoord hebben, hetgeen wij gezien hebben met onze ogen, hetgeen wij aanschouwd hebben en onze handen getast hebben van het Woord des levens; (want het Leven is geopenbaard, enwij hebben Het gezien, en wij getuigen en verkondigen ulieden dat eeuwige Leven, Hetwelk bij de Vader was en ons is geopenbaard) hetgeen wij dan gezien en gehoord hebben, dat verkondigen wij u, opdat ook gij met ons gemeenschap zoudt hebben, en deze onze gemeenschap ook zij met de Vader en met Zijn Zoon Jezus Christus’ (1 Joh. 1:1-3). Er zouden nog veel meer gedeelten uit het Nieuwe Testament kunnen worden aangevoerd waarin je dezelfde gedachte tegenkomt, en (ongeveer) dezelfde woorden ook: wat we gezien hebben met onze ogen, wat we gehoord hebben met onze oren, wat we getast hebben met onze handen, dát getuigen we. Niet meer, niet minder. Begrijpt u hieruit waarom de duivel er zo op uit is om ons wijs te maken dat de geschriften en de getuigenissen van het Nieuwe Testament niet van de oor- en ooggetuigen afkomstig zijn, maar dat ze het getuigenis vormen van de gemeente van het Nieuwe Testament, die later deze dingen heeft uit­

20 gedacht en doordacht? Maar hier raak je wel het fundament van de Kerk, het fundament van het heil! Er zijn mensen die met de Heilige Schrift verhaaltjes in handen denken te hebben. Ze menen dat het daarin om verhalen gaat, mooie verhalen, verhalen met een bepaalde boodschap, verhalen met een bepaalde strekking. Maar wat gebeurt er op het moment dat we denken hier niet meer te maken te hebben met oor- en ooggetuigen, die voor de rechter kunnen verklaren en wier getuigenis door de rechter kan worden geverifieerd, dat de Schrift waarachtig en betrouwbaar is? Dan haal je het fundament onder de kerk en onder het christelijk geloof weg.We hébben temakenmet getuigen, oor- en ooggetuigen. Trouwens, de Heere Jezus zegt in het evangelie van Johannes, een van de gedeelten van het Nieuwe Testament waar het meest over getuigen gesproken wordt, dat het niet de mensen alleen zijn die getuigen wie Hij is en wat Hij gedaan heeft. In Johannes 5 spreekt de Heere Jezus over méér getuigen: ‘Indien Ik van Mijzelven getuig (zegt de Heere Jezus), Mijn getuigenis is niet waarachtig. Er is een Ander Die van Mij getuigt, en Ik weet dat de getuigenis welke Hij van Mij getuigt, waarachtig is. Gijlieden hebt tot Johannes gezonden, en

21 hij heeft der waarheid getuigenis gegeven. Doch Ik neem geen getuigenis van een mens; maar dit zeg Ik opdat gijlieden zoudt behouden worden. Hij was een brandende en lichtende kaars; en gij hebt ulieden voor een korte tijd in zijn licht willen verheugen. Maar Ik heb een getuigenis meerder dan die van Johannes; want de werken die Mij de Vader gegeven heeft om die te volbrengen, dezelve werken die Ik doe, getuigen van Mij, dat Mij de Vader gezonden heeft. En de Vader, Die Mij gezonden heeft, Die heeft Zelf vanMij getuigd. Gij hebt noch Zijn stemooit gehoord, noch Zijn gedaante gezien; en ZijnWoord hebt gij niet in u blijvende; want gij gelooft Die niet, Die Hij gezonden heeft. Onderzoekt de Schriften, want gij meent in dezelve het eeuwige leven te hebben, en die zijn het die vanMij getuigen’ (vs. 31-39). Hier ontdekt u dat de Heere Jezus tegen de farizeeën, die in dit verband steeds meer Zijn tegenstanders worden, een heel aantal getuigen oproept. Hij begint met de mens. Niet omdat Hij dat Zelf zo belangrijk vindt. Het zegt: ‘Het getuigenis van een mens heb Ik niet nodig, maar Ik doe dat dan opdat dat voor jullie tastbaar is, omdat dat voor jullie te begrijpen is, en omdat jullie dat hebben gehoord.’ Ze hebben daar immers gestaan,

22 die farizeeën en schriftgeleerden, toen Johannes de Doper getuigde vanHem. Johannes zei: ‘Ik heb een stem uit de hemel gehoord: ‘Deze is Mijn geliefde Zoon; hoort Hem’ (Luk. 9:35b). Johannes heeft het gezegd: ‘Hij staat midden onder ulieden, Die gij niet kent; Dezelve is het Die na mij komt, Welke vóór mij geworden is, Wie ik niet waardig ben dat ik Zijn schoenriem zou ontbinden’ (Joh. 1:26, 27). Johannes is het, die Hem aangewezen heeft: ‘Zie, het LamGods, Dat de zonde der wereld wegneemt’ (vs. 29). Hij was een getuige, een kaars die brandde in de nacht; die iets weerkaatste van het Licht der wereld dat in de wereld verscheen. JEZUS’ ZELFGETUIGENIS En nu zegt de Heere Jezus: ‘Ik heb een heel ander getuigenis. Kijkmaar naar Mijn werken. En leg die werken naast de Schriften.’ Die werken spreken van het komen van Christus in deze wereld. In feite zegt Hij hier hetzelfde tegen de farizeeën als wat Hij gezegd heeft tegen Johannes de Doper, toen hij vanuit de kerker vroeg: ‘Zijt Gij Degene Die komen zou, of verwachten wij een ander?’ (Matth. 11:3). Zeg maar wat je ziet: ‘De blinden worden ziende en de kreupelen wandelen, de melaatsen worden gereinigd en de doven horen, de doden worden

23 opgewekt en den armen wordt het Evangelie verkondigd’ (vs. 5). ‘Wat is er zoveel anders dan wat Jesaja gezegd heeft, toen hij profeteerde van de komst van de Messias? De werken, die getuigen van Mij.’ En de Vader zegt het toch, toen die stem uit de hemel klonk, op de dag van Zijn doop: ‘Deze is Mijn geliefde Zoon, in Dewelke Ik Mijn welbehagen heb; hoort Hem’ (Matth. 17:5). En tenslotte zegt de Heere Jezus: ‘Jullie hebben zelf een getuigenis in handen. Dat is de Schrift. Die lezen jullie toch? Die speuren jullie toch na? En daar doe je goed aan, want ze getuigen van Mij.’ Op een gegeven ogenblik is het heel duidelijk dat de farizeeën en de schriftgeleerden onder het getuigenis van de Schrift slecht uit kunnen. Ze kunnen namelijk niet langer te ontkennen dat de Heere Jezus doet dan wat de verwachte Messias zou doen. Ze komen er alleen maar onderuit door wat Hij doet toe te schrijven aan de duivel. ‘Hij is bezeten’, zeggen ze. En zo nemen ze Zijn getuigenis niet aan. Met name in het Johannesevangelie is duidelijk dat het daar gaat om het getuigenis dat Jezus de Zoon van God is. Dat heeft alles te maken met de situatie waarin Johannes aan het einde van de eerste eeuw, gedrongen door de Heilige Geest, het

24 Evangelie heeft opgeschreven. Dat deed hij tegenover de meningen die in die tijd in de christelijke kerk opkwamen rondom het Zoonschap van de Heere Jezus. ‘De werken, die Ik doe in de Naam Mijns Vaders, die getuigen van Mij’ (Joh. 10:25). Zo hebben Johannes de Doper en de Schriften getuigd van Jezus Christus, de Zoon van God. En dat getuigenis is waarachtig!

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==