9789033132582

14 dwaalleer in de gemeente wordt verdragen en toegestaan, die moet worden uitgebannen, maar wat ons persoonlijk wordt aangedaan. In navolging van die grote Ambtsdrager, de Heere Jezus Christus, Die gezegd heeft: ‘Leert van Mij, dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart’ (Mattheüs 11:29). Petrus is van deze houding getuige geweest, als hij schrijft over Hem: ‘Die, als Hij gescholden werd, niet wederschold, en als Hij leed, niet dreigde, maar gaf het over aan Dien, Die rechtvaardiglijk oordeelt’ (1 Petrus 2:23). Paulus gebruikt het woord vriendelijk (epioi) nog een keer in 1 Thessalonicenzen 2:7 en geeft met een voorbeeld aan wat het inhoudt: ‘Maar wij zijn vriendelijk geweest in het midden van u, gelijk als een voedster haar kinderen koestert.’ De apostel geeft hier zijn houding aan waarmee hij in Thessalonica gewerkt heeft. Iemand die mag dienen in Gods Koninkrijk heeft er niet alleen op toe te zien op welke wijze en met welk doel hij het werk doet. Ook de houding waaronder is van groot belang. Paulus legt niet de nadruk op zijn autoriteit, maar stelt zich vriendelijk, mild en zacht op, als een moeder die haar kleine kinderen koestert en als een vader die zijn kinderen vermaant en vertroost (vers 11). Aan het slot van de Handelingen schrijft Lukas tweemaal dat Paulus vriendelijk behandeld wordt. Eerst door de Romeinse hoofdman Julius in Sidon (Handelingen 27:3). Zijn vriendelijkheid komt tot uitdrukking in de toestemming aan de apostel om in Sidon vrienden te bezoeken om door hen verzorgd te worden. Deze vrienden kunnen persoonlijke vrienden zijn of plaatselijke gelovigen. In Handelingen 28:7 wordt Paulus met Lukas en Aristarchus na de schipbreuk drie dagen lang

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==