7
Hoofdstuk 1
Floortje schrikt wakker en kijkt om zich heen in haar kamertje. Ze
hoort het monotone geluid van de draaiende motor van het schip
De Zuidenwind. Hè, heeft ze zich verslapen? Ze kijkt op de wekker
die op haar nachtkastje staat. Gelukkig, het valt nog mee, het is
acht uur.
Even laat ze zich terugvallen in haar kussen. Een blij gevoel gaat
door haar heen. Ze heeft zo’n zin in vandaag. Eindelijk, na acht
weken zomervakantie, zal ze op deze laatste vakantiedag…
Plotseling tilt ze haar hoofd een eindje op en luistert. Hoort ze
regen op het dak van de woning kletteren?
Ze springt uit bed en trekt het gordijn open. De regen klettert
tegen haar raam en in het gangboord. Haar schouders zakken
naar beneden. Daar valt haar plan voor deze dag in het water.
Als ze haar gezicht tegen het glas duwt om te ontdekken waar
ze varen, beslaat het raam. Ze moet snel naar haar vader in de
stuurhut. Hij weet wel waar ze nu zijn.
Ze trekt de deur open en loopt door de woonkamer en keuken de
trap op en de stuurhut in. ‘Hé, pap.’ Ze geeft haar vader een zoen
op zijn wang. ‘Zijn we bijna bij de steenfabriek?’
Vader zit op de hoge stoel en tuurt naar buiten. De ruitenwissers
gaan met grote zwaaien heen en weer.
‘Nog een half uurtje varen, dan zijn we er. Maar eerst
goedemorgen, Floortje. Wat een stralende dag,’ zegt vader.