9789033131844

8 Zijn herinnering werd verstoord. Met tegenzin liep Augustinus naar de man toe en vroeg: ‘Ja, wat is er?’ ‘Eerwaarde, een stervende soldaat heeft u nodig.’ ‘Goed. Zeg hem dat ik eraan kom.’ Moeizaam volgde Augustinus de dienaar de boomgaard uit. Over de havenstad aan de Middellandse Zee was een maanloze nacht gedaald. De sterren fonkelden aan de hemel alsof ze de pijn uit de ziel van de vermoeide bisschop wilden verdrijven. Het geluid van dreinende kinderstemmen kwam hem tegemoet, de thuisloze kinderen die in de basiliek angstig en uitgehongerd bij elkaar waren gekropen. Buiten de stadwierpen de door de vijand aangestoken vuren een kring van licht tegen de hemel. De Vandalen schreeuwden elkaar grove grappen toe en zwoeren de verdedigers van de stad wraak, in het bijzonder de meisjes. Augustinus keek omhoog en vroeg zich af hoe lang het in Gods plan nog zouduren voorHippo, de stad van schaduwen, symbool van ieder aards centrum, de stad van God zou worden, de stad die fundamenten heeft, het nieuwe Jeruzalemdat de zon noch de maan nodig heeft omhaar tebeschijnen: want deheerlijkheidvanGodzal het beschijnen en het Lam zal haar licht zijn... Terwijl hij zich naar de basiliek haastte, bad Augustinus om kracht. De man die in het Romeinse rijk beschouwd werd als de briljantste van zijn tijd, de eerste onder de theologen, de prins der filosofen, de meest bewogen pastor, de menselijkste prediker, de edelste Romein van heel zijn generatie – deze man bad om kracht.

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==