9789033132025

14 mits geen koning van die naam zo lang geregeerd heeft. Desgelijks als hij in hoofdstuk 1:9 en hoofdstuk 24:12 zegt dat de wijsheid Gods geschapen is, wederspreekt hij en verderft het klare getuigenis van de profeet Salomo van de eeuwigheid des Zoons Gods (Spr. 8:22). En als hij zegt dat de zonde verzoend wordt door het eren van de ouders (3:3) en door de aalmoezen (29:15), zowederspreekt hij de apostel Paulus (Rom. 3:24, 25). Als hij leert dat men de geboden kan houden als men wil (15:15), wat strijdt tegen 1 Koningen 8:46, Psalm 19:13, Spreuken 20:9, Jeremia 13:23 en Jakobus 3:2. In hoofdstuk 25:34 raadt hij dat een man zijn vrouw zal verlaten, als zij zich naar zijn hand niet wil zetten, tegen de leer van Christus (Matth. 5:32) en 19:8, 9). In hoofdstuk 46:23 toont hij te geloven, dat Samuël door de waarzeggende vrouw waarlijk zou opgewekt zijn (1 Sam. 28:11, etc. hetwelk strijdt tegen 1 Sam. 25:29; Luk. 16:27, enzovoort.; Openb. 14:13). En in hoofdstuk 48:10 bevestigt hij de dwaling der Joden, dat Elia in eigen persoon weder in de wereld zou komen: tegen de leer van Christus (Mark. 9:11, enzovoort). Het Griekse Aanhangsel aan het boek van Esther strijdt ook doorgaans met het canonieke Hebreeuwse boek van Esther, gelijk men kan zien uit de vergelijking van beide boeken. In het Hebreeuwse, hoofdstuk 2:16, wordt gezegd dat deze historie geschied is inhet zevende jaar des konings Ahasveros; en in het Griekse, hoofdstuk 11:22, dat zij geschied is in het tweede jaar des konings Artaxerxes. In het Hebreeuwse, hoofdstuk 3:5, wordt gezegd dat Haman op Mordechaï gram werd, omdat hij de knieën voor hemniet boog; in het Griekse, hoofdstuk 12:6, dat het was om de twee kamerlingen, die door zijn aangeven gestraft waren. In het Hebreeuwse, hoofdstuk 5:2, dat de koning, toen Esther tot hem kwam, haar vriendelijk heeft ontvangen; en in het Griekse, hoofdstuk 15:7, dat de koning haar zeer gram heeft aangezien, zodat zij in onmacht viel. In het Hebreeuwse, hoofdstuk 6:3, dat Mordechaï om het ontdekken des verraads van de kamerlingen, geen vergelding heeft ontvangen; en in het Griekse, hoofdstuk 12:5, dat de koning hem daarom geschenken gegeven heeft. In het Hebreeuwse wordt het ontdekken des verraads gesteld na het verlaten van Vasthi en het trouwen van Esther, hoofdstuk 2:19-23, in het Griekse wordt het ervóór gesteld. In het Hebreeuwse wordt gezegd, hoofdstuk 3:1, dat Haman een Agagiet, dat is Amalekiet is geweest; en in het Griekse, hoofdstuk 16:10, dat hij een Macedoniër is geweest, en gezocht heeft het machtig rijk van Perzië te brengen aan de Macedoniërs, hetwelk geen schijn van waarheid heeft, daar toentertijd het rijk vanMacedonië in geen macht of aanzien was. In het boek Baruch wordt gezegd, in hoofdstuk 1:2, dat de stad Jeruzalem op een tijd is ingenomen en verbrand, hetwelk strijdt tegen hetgeen er gezegdwordt in 2Koningen 25:8, 9 en Jeremia 52:12. Dat Baruch dit zijn boek voor de koning Jechonia en al het volk gelezen heeft, hoofdstuk 1:3, hetwelk niet waar kan zijn, overmits Baruch met Jeremia gevoerd was naar Egypte (Jer. 43:6), en Jechonia inde gevangenis geweest is (Jer. 24:1). Dat de koning en het volk de priesters gebeden hebben te willen offeranden offeren op het altaar des Heeren (Baruch 1:10), daar tempel en altaar uitgeroeid waren. Er wordt ook gezegd in de zendbrief van Jeremia, hoofdstuk 6:3, dat de Babylonische gevangenis zou duren zeven geslachten, tegen hetgeen gezegd wordt (Jer. 25:12; 29:10) dat zij zeventig jaren zou duren. Zo is het ook niet gelooflijk dat de Joden in de Babylonische gevangenis hun eigen rechters gehad hebben, die macht hadden iemand ter dood te verwijzen, en die Grieks zouden hebben gesproken; dat zij daar ook kostelijke huizen en hoven zouden gehad hebben, gelijk in de historie van Susanna en Daniël gezegd wordt (13:4, 5, 54, 55, enzovoort) en dat

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==