9789033132513

10 Jong en oud, wat zijn we ongelukkig als we in de moeiten en zorgen van het leven niet verder komen dan: ‘We zullen zien’, of: ‘We slaan er ons wel doorheen.’ Laten we eens eerlijk zijn: het is toch nameloos arm als je zó door het leven moet? Wanneer je de Heere niet kent in Zijn heilige deugden en jezelf niet kent in je nameloze ellende? En wat zijn we daartegenover gelukkig wanneer door de genade Gods deHeere de hoogste plaats in ons hart heeft gekregen. Dat de uitgangen van ons hart in alle kleine en grote zorgen van het leven mogen zijn: ‘’k Sla de ogen naar het gebergte heen, vanwaar ik dag en nacht des Hoogsten bijstand wacht!’ Daar is een binnenkamerleven aan verbonden en een doorléven van eigen onbekwaamheid en onwaardigheid. Wat betekent het dat de Heere deze belofte aan Zijn volk toezegt: ‘Ik zal u niet begeven en Ik zal u niet verlaten’? Voor Hem, de Almachtige, is niets te wonderlijk. Hij weet wat er in het hart en leven van Zijn volk omgaat. Hij weet van alle vragen en noden naar ziel en lichaam. Hij is de alwijze God, Die zegt: ‘Ik zal raad geven, Mijn oog zal op u zijn.’ Hij is de Onveranderlijke, de getrouwe Verbondsgod, Die nooit zal laten varen wat Zijn hand begon. Hij is de Eerste in het leven van Zijn Kerk. Hij heeft hen liefgehad met een eeuwige liefde.Hij trok henmet koorden van goedertierenheid. UitHemvloeien alle heilsweldaden, dieChristus voor Zijn kinderen verworven heeft, in het hart van een arme zondaar. Hij is telkens weer de Eerste en Hij zal in het leven van de Zijnen ook de Laatste zijn. Hij zal hen niet begeven of verlaten. Zien Gods kinderen dat ook altijd? Wanneer we horen van de strijd in het leven van Asaf in Psalm 73, dan is wel duidelijk dat het Godsbestuur hem te hoog ging. Jakob klaagt wanneer hij, na alle weldaden die deHeere hembewezen had, opnieuw in de strijd en in nood verkeert: ‘Al deze dingen zijn tegen mij.’ Het is voor Jakob of de Heere het niet ziet en weet. En hoor hoe Sion klaagt in Jesaja 49: ‘DeHeere heeftmij verlaten en deHeere heeftmij vergeten’ (vs. 14).

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==