9789033132513

D E S P I J Z E D I E B L I J F T

DEN HERTOG - HOUTEN 52 ME D I TAT I E S De spijze die blijft DS. G.J.N. MOENS

© 2023 Den Hertog B.V. Houten ISBN 978 90 331 3251 3 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij digitaal, elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

5 Inhoud 1. Niet begeven en niet verlaten (Nieuwjaar) 9 Hebreeën 13:5b 2. Davids zielsbegeerte 12 Psalm 27:4 3. De Heere denkt aan mij 16 Psalm 40:18a 4. Hoop op God 19 Psalm 42:6 5. De spijze die blijft 22 Johannes 6:27a 6. Het Brood des levens 25 Johannes 6:35m 7. Het komen tot Christus 28 Johannes 6:37 8. Het geloof beproefd en gekroond 32 2 Koningen 4:32, 33 9. Het graf van Elisa 35 2 Koningen 13:20b, 21 10. Zoekt eerst het Koninkrijk Gods (Biddag) 38 Mattheüs 6:33 11. De hardheid van een zondaar 41 Lukas 23:39 12. De belijdenis van een schuldenaar 44 Lukas 23:40, 41 13. Het troostwoord van de Zaligmaker 48 Lukas 23:43

6 14. Het geloof van de Romeinse hoofdman (Goede Vrijdag) 52 Markus 15:39 15. Waarlijk opgestaan (Pasen) 55 Lukas 24:34m 16. Wedergeboren tot een levende hoop 58 1 Petrus 1:3 17. De allesgevende liefde van Christus 62 Galaten 1:4 18. Hoop voor ellendigen 66 Jeremia 30:17a 19. Bekeert u tot Mij 69 Joël 2:12a 20. Christus’ openbaring op de berg 72 Mattheüs 28:16 21. Opgevaren in de hoogte (Hemelvaart) 75 Psalm 68:19a 22. De vrucht van Pinksteren (Pinksteren) 78 Handelingen 2:37 23. Geleid door Woord en Geest 81 Johannes 16:13a, 14 24. Genade bewezen aan de Moorman 84 Handelingen 8:27m 25. De gekruisigde Zaligmaker 88 1 Korinthe 1:23, 24 26. Gaven tot Zijn eer 92 1 Korinthe 12:11 27. De rijkdom van Gods barmhartigheid 95 Efeze 2:4 28. Het goede werk Gods 98 Filippenzen 1:6 29. Ware winst 101 Filippenzen 3:7

7 30. Met vrijmoedigheid toegaan tot de troon der genade 104 Hebreeën 4:16 31. In stilte gebouwd 107 1 Koningen 6:7 32. Tot aan de einden der aarde 110 Lukas 24:47 33. Alle macht (1) 113 Mattheüs 28:18 34. Alle macht (2) 116 Mattheüs 28:18 35. Gaat dan heen... 119 Mattheüs 28:19 36. Van Moab naar Israël 122 Ruth 1:7a 37. Komt, laat ons opgaan! 125 Jesaja 2:3a 38. Het ware leven 128 Spreuken 8:35a 39. Gefundeerd op de enige Rotssteen 131 2 Korinthe 5:1 40. Davids Toevlucht 134 Psalm 63:8b 41. Een gelukkig overblijfsel 137 Zefanja 3:12 42. Wijs of dwaas? 140 Mattheüs 25:10b 43. Noch koud, noch heet 144 Openbaring 3:15 44. De knie niet gebogen (Reformatie) 148 1 Koningen 19:18 45. Een zoete overdenking (Dankdag) 151 Psalm 104:34

8 46. De Ster uit Jakob 154 Numeri 24:17m 47. Maak u op, word verlicht! 158 Jesaja 60:1a 48. Een getrouw woord 161 1 Timotheüs 1:15 49. U is heden geboren de Zaligmaker (Kerst) 164 Lukas 2:10, 11 50. Bewaren en overleggen 168 Lukas 2:19 51. God verheerlijken 171 Lukas 2:20 52. Geen blijvende stad (Oudjaar) 174 Hebreeën 13:14

9 – 1 – Niet begeven en niet verlaten NIEUWJAAR ...want Hij heeft gezegd: Ik zal u niet begeven en Ik zal u niet verlaten. Hebreeën 13:5b Van deze Goddelijke toezegging aan Zijn volk schrijft Paulus in de brief aan de Hebreeën. De apostel heeft hun Christus hun als voor ogen geschilderd in Zijn Middelaarsbediening, Wie Hij voor Zijn volk is in Zijn onveranderlijke liefde en trouw. ‘Maar Deze’, schrijft hij in Hebreeën 7, ‘omdat Hij in der eeuwigheid blijft, heeft een onvergankelijk Priesterschap. Waarom Hij ook volkomenlijk kan zalig maken degenen die door Hem tot God gaan, alzo Hij altijd leeft om voor hen te bidden’ (vs. 24, 25). Waartoe bidt Hij? Opdat zij gereinigd door Zijn bloed en vernieuwd door Zijn Geest Hem ter eer zouden leven. Hij weet volmaakt hoe zwak van moed en klein van krachten zij zijn. En daarom heeft Hij, Die niet liegen kan, gezegd: ‘Ik zal u niet begeven en Ik zal u niet verlaten.’ Dit woord sprak de Heere al tot Jakob in Bethel in de nood en onmogelijkheid van zijn leven (Gen. 28:15). Dit woord heeft Hij ook gezegd tegen Jozua toen hij stond voor de machtige muren van Jericho (Joz. 1:5). De kanttekenaren zeggen: ‘...en in hem tot alle gelovigen’. Dus is het een woord voor de Kerk des Heeren van alle tijden.

10 Jong en oud, wat zijn we ongelukkig als we in de moeiten en zorgen van het leven niet verder komen dan: ‘We zullen zien’, of: ‘We slaan er ons wel doorheen.’ Laten we eens eerlijk zijn: het is toch nameloos arm als je zó door het leven moet? Wanneer je de Heere niet kent in Zijn heilige deugden en jezelf niet kent in je nameloze ellende? En wat zijn we daartegenover gelukkig wanneer door de genade Gods deHeere de hoogste plaats in ons hart heeft gekregen. Dat de uitgangen van ons hart in alle kleine en grote zorgen van het leven mogen zijn: ‘’k Sla de ogen naar het gebergte heen, vanwaar ik dag en nacht des Hoogsten bijstand wacht!’ Daar is een binnenkamerleven aan verbonden en een doorléven van eigen onbekwaamheid en onwaardigheid. Wat betekent het dat de Heere deze belofte aan Zijn volk toezegt: ‘Ik zal u niet begeven en Ik zal u niet verlaten’? Voor Hem, de Almachtige, is niets te wonderlijk. Hij weet wat er in het hart en leven van Zijn volk omgaat. Hij weet van alle vragen en noden naar ziel en lichaam. Hij is de alwijze God, Die zegt: ‘Ik zal raad geven, Mijn oog zal op u zijn.’ Hij is de Onveranderlijke, de getrouwe Verbondsgod, Die nooit zal laten varen wat Zijn hand begon. Hij is de Eerste in het leven van Zijn Kerk. Hij heeft hen liefgehad met een eeuwige liefde.Hij trok henmet koorden van goedertierenheid. UitHemvloeien alle heilsweldaden, dieChristus voor Zijn kinderen verworven heeft, in het hart van een arme zondaar. Hij is telkens weer de Eerste en Hij zal in het leven van de Zijnen ook de Laatste zijn. Hij zal hen niet begeven of verlaten. Zien Gods kinderen dat ook altijd? Wanneer we horen van de strijd in het leven van Asaf in Psalm 73, dan is wel duidelijk dat het Godsbestuur hem te hoog ging. Jakob klaagt wanneer hij, na alle weldaden die deHeere hembewezen had, opnieuw in de strijd en in nood verkeert: ‘Al deze dingen zijn tegen mij.’ Het is voor Jakob of de Heere het niet ziet en weet. En hoor hoe Sion klaagt in Jesaja 49: ‘DeHeere heeftmij verlaten en deHeere heeftmij vergeten’ (vs. 14).

11 En ja, wanneer we, volk des Heeren, meer zien op de omstandigheden dan op de Heere, en we zien op ons eigen bedorven hart, dan is het geen wonder als de Heere ons zou begeven en verlaten. Hoeveel redenen gevenwij dagelijks waaromdeHeere zou zeggen: Nu zie Ik niet meer naar u om. En toch, nooit zal de Heere de Zijnen begeven. Dat duldt Zijn glorie niet. Want Hij doet het niet om hunnentwil, maar om Zijn heiligen Naams wil. Daarom is dit het wonder én het heilgeheim: God kan en wil niet meer van Zijn volk af. In het volbrachte werk van Christus, in Zijn verzoenend lijden en sterven en volmaakte gehoorzaamheid voor al de Zijnen, ligt de grond dat deHeere nooit één van Zijn gevangenen zal begeven. Daarom, volk des Heeren, ‘benaarstigt u te meer om uw roeping en verkiezing vast te maken; want dat doende zult gij nimmermeer struikelen’. Om Christus te mogen kennen en Hem vervolgen te kennen. OmZijn hartelijke liefde en trouw voor een ontrouw volk, en op goede gronden de troost van Zondag 9 te mogen kennen. Lezer,wat zijnwe gelukkig als we door het hartvernieuwende werk van de Heilige Geest dit heilgeheimmochten leren verstaan.Het is ook zo noodzakelijk.Want een leven zonder deHeere betekent een sterven zonder de Heere, en een voor eeuwig door Hem verlaten worden. Dat maakt toch de ernst van ons leven uit. De Heere Zelf lere ons voor het eerst of opnieuw: Ja waarlijk, God is Isrel goed, Voor hen die rein zijn van gemoed; Hoe donker ooit Gods weg moog’ wezen; Hij ziet in gunst op die Hem vrezen.

12 – 2 – Davids zielsbegeerte Eén ding heb ik van den Heere begeerd, dat zal ik zoeken: dat ik al de dagen mijns levens mocht wonen in het huis des Heeren, om de lieflijkheid des Heeren te aanschouwen, en te onderzoeken in Zijn tempel. Psalm 27:4 ‘Mijn hart roept uit tot God, Die leeft, en aan mijn ziel het leven geeft.’ Daar hebt u de zielsgestalte van koning David, de man naar Gods hart, op de vlucht voor zijn zoon Absalom. Ver van Jeruzalem, van huis en troon, gaat boven alles zijn verlangen uit naar het heiligdom des Heeren! ‘Eén ding heb ik van den Heere begeerd...’ David wist door het ontdekkend licht des Geestes wat een verdorven bestaan hij omdroeg. Hij wist van de boze begeerten die opkomen in het mensenhart. Maar hij mocht ook zeggen: Heere, U weet wat een zondig mensenkind ik ben, maar ook wat er ligt op de bodem van mijn ziel: de liefde tot U. Dat hebt U er toch Zelf in gelegd. Het was David omGods gunst en gemeenschap te doen. Dat was zijn zielsbegeerte. Want daarin is toch alleen het leven? ‘Eén ding heb ik van den Heere begeerd...’ Lezer, is dat door genade ook uw zielsbegeerte al geworden? Van nature kennen wij die begeerte niet meer. In het paradijs was ons begeren op God gericht om Hem te eren en lief te hebben. Toen was onze wil rein en heilig. Maar in onze diepe val in Adam is onze wil zo verdorven, dat wij onbekwaam zijn tot enig goed en geneigd tot alle kwaad. Daarom komen uit onze boze wil gedurig begeerten tegen de wet

13 des Heeren. Wat heeft het uitleven van die boze begeerten al een nameloze ellende teweeggebracht in huizen en harten! Wij denken zo gemakkelijk dat wij beter zijn dan een ander wanneer op de buitenkant van ons leven niets aan te merken is. En het ís ook een voorrecht wanneer wij bewaard worden voor uitbrekende zonden. Maar gelukkig dat volk, dat de Heere door wederbarende genade gaat bearbeiden tot zaligheid. Wanneer deHeere door ZijnGeest in het uur vanGods welbehagen hun hart vernieuwt en hun wil buigt, worden de Zijnen zondaar voorGod. Schuldig aan al Zijn geboden.Gezondigd tegen een heilig en rechtvaardig God, Die hen altijd nawandelde met Zijn goedertierenheden.Als vrucht van de uitgestorte liefde komt er een heilige begeerte in hun hart. Zij begeren te wandelen in al Gods geboden. Zij zeggen tegen alle zonden: ‘Henen uit, henen uit!’ Maar de Heere leert in de nadere ontdekking welk een verdorven bestaan, wat een boos hart zij nog omdragen. Ja, ze gaan leren dat goed geen nut doet ten dage der verbolgenheid, maar dat alleen de gerechtigheid redt van de dood. En die gerechtigheid hebben ze niet. Erger, hun hart is één vuile bron van wanbedrijven. De Heere zou geen onrecht doenwanneer Hij hen voorbijging,maar Hem te missen is alles te missen. Daar waar de weg ter zaligheid aan hun zijde ten enenmale afgesloten is en zij mogen buigen onder het eisend recht Gods, daar wordt het zo’n wonder als de Heere door Zijn Woord en Geest de enige Weg ter zaligheid bekendmaakt. Daar legt de Heere in het hart dat begerig hongeren naar Hem, Die de Weg, de Waarheid en het Leven is. Kent u dat begeren naar Hem,Wiens Naam Jezus is?Weet uwat dat uitziend volk nu leert? Dat zij geen handen hebben omHem aan te grijpen, geen voeten om tot Hem te gaan. Maar onvergetelijk is de ure waarin het de Heere behaagt Zijn Zoon in hen te openbaren. Om te zien dat er genade in Christus is, en dat voor de grootste der zondaren.

14 Dat is het wat David deed begeren naar het heiligdom. Hij spreekt van de tempel desHeeren. In zijn tijdwas dit slechts een eenvoudige tent, maar voor David een tempel, omdat de Heere daar Zijn gunst wilde betonen. Want daar stond het altaar, het wasvat, ja, de ark. Zovelen gingen er gedachteloos aan voorbij. Maar het geloofsoog zag in dat offer, in die opstijgende rook, in dat vloeiende bloed de prediking van het Lam Gods Dat komen zou. Dat God Zelf Zich een Lam ten brandoffer heeft voorzien, al in de stilte der eeuwigheid. De lieflijkheid des Heeren, die spreekt van de Messias en al Zijn weldaden. Dan is het toch geenwonder dat Davids zielsbegeerte daarnaar uitgaat. Om door het geloof te mogen zien de vrije gunst die eeuwig God bewoog. Om te mogen aanschouwen wat God bereid heeft in de Zoon van Zijn eeuwige liefde voor albedervers. Om te mogen aanschouwen de beminnelijkheid, gepastheid en noodzakelijkheid van zijn Borg en Middelaar! Het bloed en de Geest van Christus reinigen en zuiveren het verdorven bestaan. En om niet meer te noemen: achter het voorhangsel stond de ark. De wet in de ark zweeg omwille van het gouden verzoendeksel erboven, dat met bloed besprengd is. Dit heilgeheim begeerde David te aanschouwen en te onderzoeken, al de dagen van zijn leven. Hoe meer de Heere Zijn kinderen inleidt in de onuitsprekelijke liefde van Christus tot de deugden van Zijn Vader en de zaligheid van Zijn Kerk, en daartegenover wat een mens, ook na genade, in zichzelf blijft, hoe groter het wonder wordt van zalig worden om niet. Wanneer dat in beoefening mag zijn, volk, zou het dan niet de begeerte van uw hart zijn om met David al de dagen van uw leven in het huis des Heeren te mogen verkeren? Ja, daar liggen de beginselen van de eeuwige vreugde om eenmaal zonder zonde, eeuwig Hem groot te maken. Lezer, wat is uw begeren? Alleen nog gericht op de tijd? Nog nooit waar bekommerd om het heil van uw ziel? Weet dat wij met de begeerte van ons verdorven bestaan – al ziet het er van buiten nog

15 zo netjes uit – eeuwig omkomen! De Heere geve ons voor het eerst of opnieuw de bede van David in het hart: Och, mocht ik, in die heilige gebouwen, De vrije gunst, die eeuwig Hem bewoog, Zijn lieflijkheid en schone dienst aanschouwen! Hier weidt mijn ziel met een verwond’rend oog!

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==