9789033131783

47 meer wordt hier bedoeld, maar de prediking van Christus en van het verbond der verlossing en der genade. In de grondtekst staat er: ‘Wie heeft ons gehoor geloofd?’, dat is: ‘Wie heeft geloofd datgene wat we voorgesteld hebben om gehoord te worden?’ Het woord wordt ook wel vertaald met tijding (Dan. 11:44, Eng. vert.) of gerucht (Jer. 51:46). Het zijn tijdingen of geruchten van een lijdende Middelaar, Die Zichzelf stelt tussen God en zondaars. Mogelijk wordt het hier een horen genoemd om de vrijmoedigheid aan te wijzen die de profeet had om dit nieuws te verkondigen. Hij had dit nieuws eerst van God gehoord, en daarna stelt hij het voor aan het volk opdat zij het nieuws zullen horen. b. Bedenk dat de profeet hier over deze prediking niet alleen zelf spreekt, maar in naam van allen die dit Evangelie ooit gepredikt hebben of zullen prediken. Daarom is deze prediking niet in het bijzonder een prediking van Jesaja, maar ze is onze prediking, de prediking van de profeten die vóór en na hemwaren, en van de apostelen en leraars van het Evangelie. c. Overweeg dat Jesaja niet alleen spreekt over de manier waarop deze prediking in zijn eigen tijd ontvangen werd. Maar hij spreekt erover, van tevoren ziende hoe mensen in toekomende tijden zich tegenover de prediking zouden opstellen. Deze tekst wordt daarom in Johannes 12:38 en Romeinen 10:16 aangehaald om aan te wijzen dat het ongeloof van de Joden lang van tevoren door Jesaja voorzegd was. d. Merk op dat wanneer Jesaja klaagt over het gebrek aan geloof in de prediking en de boodschap van het Evangelie, hij niet klaagt over het gebrek aan historisch geloof, alsof het volk in het geheel van Christus niet horen wilde. Maar hij klaagt over het gebrek aan zaligmakend geloof. Daarom wordt er in Johannes 12:37 gezegd: ‘Hoewel Hij zovele tekenen voor hen gedaan had, nochtans geloofden zij in Hem niet.’ En in vers 38 worden daar deze profetische woorden van Jesaja toegevoegd als de reden ervan: ‘Opdat het woord van Jesaja, den profeet, vervuld werd, dat hij gesproken heeft: Heere, wie heeft onze prediking geloofd, en wien is de arm des Heeren geopenbaard?’ Met het geloof wordt hier bedoeld het zaligmakend geloof, waardoor men in Jezus Christus gelooft, en op Hem rust. e. Merk op dat, hoewel er geen uitdrukkelijke partij genoemd wordt bij wie de profeet zich beklaagt, dit zonder twijfel God geweest is. Daarom wordt er in Johannes 12:38 en Romeinen 10:16, waar deze profetie wordt aangehaald, gezegd: ‘Heere, wie heeft onze prediking geloofd?’ Het is dus de klacht van de profeet dat hij zelf zo weinig vrucht had, en dat de leraars van het Evangelie zo weinig vrucht zouden hebben op de prediking van het Evangelie. Hij treurt en klaagt hierover tot God als over een droevige zaak, dat het Evangelie tot zoveel mensen zou komen, en dat maar zo weinigen onder hen er enig voordeel door zouden verkrijgen, dat er maar zo weinig mensen tot het geloof gebracht en door het Evangelie behouden zouden worden.

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==