9789033132179

LAAT U MET GOD VERZOENEN

Laat u met God verzoenen A C H T P R E K E N DS. M. KRIJGSMAN DEN HERTOG - HOUTEN

© 2023 Den Hertog B.V. Houten ISBN 978 90 331 3217 9 Illustraties omslag: de kerkgebouwen van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland te De Beek-Uddel (links) en Arnemuiden (rechts). Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij digitaal, elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Inhoud 1. Jezus’ wonderlijke leiding met Zijn discipelen Predikatie over Matthéüs 14:22-33 9 2. Christus, de enige, ware Schuilplaats in gevaren Predikatie over Psalm 91:1 33 3. Jezus’ verhoging aan het kruis Predikatie over Johannes 3:14-15 52 4. Een persoonlijke, troostrijke Paasboodschap Predikatie over Markus 16:7 72 5. De zegen van de Drie-enige God Afscheidspredikatie over Numeri 6:23-26 93 6. De Meester en Zijn dienaar Bevestigingspredikatie door ds. A. van Voorden over Johannes 12:26m 125 7. Laat u met God verzoenen (1) Intredepredikatie over 2 Korinthe 5:20 143 8. Laat u met God verzoenen (2) Predikatie over Korinthe 5:20, 21 187

8 Interieur van de Gereformeerde Gemeente in Nederland van De Beek-Uddel. FOTO RD

9 1. Jezus’ wonderlijke leiding met Zijn discipelen PREDIKATIE OVER MATTHÉÜS 14:22-33 Uitgesproken in De Beek-Uddel op zondagmorgen 24 oktober 2021, vier dagen na het aannemen van het beroep naar deze gemeente Zingen: Psalm 68:10 Lezen: Matthéüs 14:22-36 Zingen: Psalm 42:4, 5 Zingen: Psalm 93:3, 4 Zingen: Psalm 138:4 Geliefde gemeente, De tekstwoorden voor deze ure kunt u opgetekend vinden in het u voorgelezen Schriftgedeelte, Matthéüs 14:22-33, waarvan we u alleen de verzen 31 tot en met 33 zullen voorlezen: ‘En Jezus terstond de hand uitstekende, greep hem aan en zeide tot hem: Gij kleingelovige, waarom hebt gij gewankeld? En als zij in het schip geklommen waren, stilde de wind. Die nu in het schip waren, kwamen en aanbaden Hem, zeggende: Waarlijk, Gij zijt Gods Zoon.’ We schrijven boven onze overdenking: Jezus’ wonderlijke leiding met Zijn discipelen. In een drietal gedachten willen we samen Jezus’ wonderlijke leiding met Zijn discipelen overdenken, en wel in het bijzonder met Petrus.

10 Letten we op Jezus’ leiding met hen: 1. Vóór de storm; 2. Tijdens de storm; 3. Na de storm. 1. Vóór de storm Geliefde gemeente, onze tekstwoorden beginnen met de woorden: ‘En terstond dwong Jezus Zijn discipelen in het schip te gaan.’ Het woordje terstond vraagt even onze aandacht. Dit woordje verwijst ons naar hetgeen vooraf is gegaan. We hebben dat gedeelte weliswaar niet laten voorlezen, maar het is een bekend gedeelte. Het gaat over de wonderbare spijziging van de vijfduizend. U weet hoe de discipelen brood en vis hebben mogen uitdelen. Wat zal dat een aangenaam werk voor hen geweest zijn! Ja, met een leeg mandje bij de Heere Jezus komen, is een vernederende gang voor ons hoogmoedig bestaan. Dat was het voor discipelen en dat is het voor Gods knechten. Zij willen zo graag met volle zakken de preekstoel op. Maar, gemeente, ik kan u verzekeren dat de Heere Zijn knechten telkens weer ontledigt om hen daarna uit Zijn eeuwige volheid te bedienen. Dat veroorzaakt verwondering en aanbidding; dan mogen zij werkelijk uitdelen. Gemeente, onwillekeurig gaan onze gedachten terug naar de twaalf jaren dat we nu in onze geliefde gemeente te Arnemuiden mogen staan. Vaak hebben we mogen uitdelen na eerst ontledigd te zijn. Het is een aangename tijd geweest; maar, gemeente, zo de Heere wil en wij leven zal daar over enkele maanden een einde aan komen, omdat de Heere ons uw gemeente als nieuw arbeidsveld heeft aangewezen. Voor de discipelen kwam er ook een einde aan een aangename tijd. We lezen immers in vers 22: ‘En terstond dwong Jezus Zijn discipelen in het schip te gaan.’ Het woordje ‘terstond’ duidt op de voortgang van Gods eeuwige raad, van Gods eeuwig welbehagen. Het woordje ‘terstond’ betekent onmiddellijk, direct. Jezus liet hen

11 niet langer toe om nog langer dat aangename leven te hebben. Wat een les in het leven van Gods kinderen! Zij mogen ook aangename tijden met de Heere in hun leven ondervinden. Jongens en meisjes, denk niet dat het leven met de Heere een somber leven is. Zo wil de duivel je de dienst des Heeren wel voorstellen, maar dat is niet zo. Het leven met de Heere is een rijk leven. De armoede is bij ons te vinden, maar de rijkdom bij Hem. Bij ons de duisternis, maar bij Hem het licht. Weet u welk gevaar Gods kinderen lopen wanneer ze aangename tijden mogen beleven? Dat ze gaan rusten op hetgeen ze hebben mogen ontvangen. En dat staat de Heere niet toe. Dan gaat ook weleens in vervulling wat we in vers 22 lezen: ‘En terstond dwóng Jezus Zijn discipelen in het schip te gaan.’ Omdat de discipelen niet wilden scheiden van Jezus en de aangename tijd die zij hadden ondervonden, moest Jezus hen dwingen. Hoe deed Hij dat? In de kanttekening lezen we: ‘Namelijk met ernstige woorden, alzo zij van Hem niet gaarne wilden scheiden.’ Het houdt wat in om genietingen los te laten, om dierbare tijden achter ons te moeten laten en niet te weten wat er voor ons ligt. Gemeente, zo wil de Heere nu Zijn kinderen beproeven om hun geloof te oefenen. Zij moeten leren om door geloof te leven, en niet door aanschouwen. Gods kinderen zijn erg gesteld op gevoelige genade. De Heere wil echter dat zij door het geloof zullen leven. Ondanks dat Gods kinderen de genade van het geloof hebben ontvangen, moet iedere keer de oefening van het geloof geschonken worden, zodat zij Christus, het Voorwerp des geloofs en de overste Leidsman en Voleinder des geloofs, weer in het oog mogen krijgen. Daarom slaat de Heere met Zijn kinderen weleens wegen in die niet zo aangenaam zijn. Wegen waar het vlees tegenop komt. Dan komt wel openbaar dat ons vlees enkel vijandschap is tegen God. ‘En terstond dwong Jezus Zijn discipelen in het schip te gaan en vóór Hem af te varen naar de andere zijde, terwijl Hij de scharen

12 van Zich zou laten.’ Dus, kinderen, de Heere Jezus ging niet mee het scheepje in. Hij bleef achter. We overdenken Jezus’ wonderlijke leiding met Zijn discipelen vóór de storm. Was het geen wonderlijke leiding dat de Heere Jezus Zijn discipelen wilde gebruiken als uitdelers van brood en vis, en hen tijdens het uitdelen daarvan blijdschap en vrolijkheid wilde geven? Was het ook geen wonderlijke leiding dat de Heere wilde dat zij afscheid zouden nemen van dat genietende leven, en hen dwong in het scheepje te gaan? Ik weet zeker dat de discipelen er niets van begrepen hebben. En toch was het de weg die zij moesten gaan. Geliefde gemeente, als God aan het woord komt, dan gaat het door. Als de Koning spreekt, dan is het er; als Hij gebiedt, dan staat het er. Zo hebben we het ook ondervonden. Toen het beroep binnenkwam, was het een enkele dag later: ‘Hij Die u roept is getrouw, Die het ook doen zal.’ Dat ging met zoveel kracht gepaard, dat ik tegen mijn vrouw gezegd heb: ‘Dit wordt aannemen.’ Er gebeurde iets wat onherroepelijk en onomkeerbaar was. Het was als een pijl die mijn hart doorstak. Ik voelde gelijk dat de innige band aan onze geliefde gemeente Arnemuiden zou moeten worden losgemaakt. Toen heb ik er iets van ingeleefd wat we in onze tekst lezen: ‘En terstond dwong Jezus Zijn discipelen in het schip te gaan.’ Het zal de discipelen zeer beroerd hebben. We gaan verder: ‘En als Hij nu de scharen van Zich gelaten had, klom Hij op den berg alleen, om te bidden. En als het nu avond was geworden, zo was Hij daar alleen.’ Onthouden, gemeente! Dit gebeurde ook vóór de storm. Is dit geen wonderlijke leiding dat Jezus Zijn discipelen laat weggaan en Hijzelf achterblijft en de berg opklimt om te bidden? In gedachten zien we Hem gaan, ’s Vaders eniggeboren Zoon. Hij gaat de berg op om te bidden, alleen. Het woordje ‘alleen’ krijgt hier nadruk. Hij klom alleen de berg op om te bidden. Ook aan het einde van vers 23 lezen we het: ‘Zo was Hij daar alleen.’ Alleen om te bidden, alleen om gemeenschap te heb-

13 ben met Zijn lieve Vader, alleen om Zijn Kerk aan Zijn Vader op te dragen. Alleen om te bidden. Wat een les voor ons, ambtsdragers! Voordat we de gemeente ingaan moeten we op onze knieën gaan. Jezus bracht soms hele nachten alleen op de berg door met bidden. Als Hij dan ’s morgens van de berg afkwam, begon Hij onderwijs te geven aan Zijn discipelen. O, wat zal dat onvergetelijk onderwijs geweest zijn! Zo lezen we in de Handelingen der apostelen dat de ouderlingen en Schriftgeleerden aan de discipelen konden merken dat zij bij Jezus geweest waren (Hand. 4:13). O, dat dit van u en mij gezegd zou kunnen worden! Dan zouden we een teer leven hebben. Dan zouden we teer spreken over die dierbare Borg en Middelaar, over Zijn liefde en barmhartigheid, maar ook zouden we met heilige verontwaardiging vervuld zijn over de zonden waardoor we Hem verachten en Zijn bloed onrein achten. Vaders en moeders, kent u ook die eenzame plaatsen om te bidden? Ik hoop van ganser harte dat u zo’n biddende vader of moeder bent. Ouders, we hebben kinderen van de Heere gekregen, dierbare panden die geschapen zijn met een ziel voor de eeuwigheid. De ziel van ons en onze kinderen ligt verloren en moet behouden worden. Is dat onze worsteling voor het aangezicht des Heeren: ‘O Heere, bekeer ons en onze kinderen tot U, zo zullen wij en zij bekeerd zijn.’ Roepen we de Naam des Heeren gedurig aan: ‘O, God van ons voorgeslacht, wilt U ook de God van ons nageslacht zijn?’ Lieve kinderen, geliefde jeugd, liggen jullie zo weleens op je knieën voor je bed, of voor je stoel, smekend: ‘O God, wees mij zondaar genadig’? Jullie hebben een nieuw hart nodig, kinderen! Vrees de Heere en dien Hem. Verlaat de dienst van de wereld en de zonde, want het is een slavendienst. De dienst van Koning Jezus daarentegen is een liefdedienst. ‘En als het nu avond was geworden, zo was Hij daar alleen.’ Dit alles vond plaats vóór de storm.

14 2. Tijdens de storm Maar, gemeente, nu gaan we in onze tweede hoofdgedachte letten op Gods wonderlijke leiding met Zijn discipelen tijdens de storm. We verplaatsen ons in gedachten naar de discipelen. Kijk, daar vaart het scheepjewaar de discipelen aan boord gegaan zijn. Zij waren van wal gestoken en plotseling stak er een grote storm op. Het gebeurde wel vaker op het meer van Galiléa dat er grote en sterke valwinden opstaken en op het water neerdaalden. Er zal veel door de discipelen zijn heengegaan toen ze de lucht zagen betrekken en de eerste rukwinden voelden, die in kracht steeds verder toenamen. Zelfs zo dat we in vers 24 lezen: ‘En het schip was nu midden in de zee, zijnde in nood van de baren; want de wind was hun tegen.’ Dus zij hadden geen meewind, maar sterke tegenwind. Sterke winden beukten tegen hun scheepje aan. Het was vanaf een uur of acht ’s avonds begonnen en duurde tot een uur of drie ’s nachts. De vierde nachtwake was van drie uur ’s nachts tot zes uur ’s morgens. In Markus 6 lezen we dat de discipelen zich gepijnigd hebben om vooruit te komen. Vanwege die sterke winden kwamen zij maar niet vooruit. Dat zal wat voor de discipelen geweest zijn! Gemeente, kent u ook tegenwind in uw leven? Ons leven wordt weleens vergeleken met een scheepje op de grote levenszee. Wat kunnen er zich een noden en zorgen op die zee voordoen! Noden in het persoonlijk leven, in het huwelijksleven, in het gezinsleven, in onze werkkring of op school. Hoe ingrijpend is dat! De Heere gedenke eenieder van u die daarmee te maken heeft. Weet u wat dan het beste middel is? In het verborgen bidden om geduld, om onderwerping, maar ook of de Heere uitkomst wil schenken, en of de Heere onderwijs wil geven in de nood. Zo is het gebed ook in het geestelijk leven het beste middel in nood. Gemeente, deze geschiedenis heeft voor het geestelijk leven zeer veel te zeggen. Hoe vaak bevindt zich het levensscheepje van Gods Kerk midden in de zee, zijnde in nood van de baren. Wat kunnen de golven toch hoog oplopen!

15 Ik wil een paar dingen noemen. In welke zielennood komen we terecht als de Heere onze ogen opent en ons leert wie Hij is en wie wij zijn; als we er iets van gaan zien hoe zwaar wij tegen God gezondigd hebben, hoe wij Zijn wetten hebben overtreden en dat Hij daarom op ons vertoornd is! Wat rollen er hoge golven tegen ons levensscheepje aan wanneer Gods toorn zich gaat verheffen en Gods rechtvaardigheid betaling eist van onze hemelhoge schuld en we geen kwadrantpenning hebben om te betalen! Geprobeerd om vooruit te komen, te roeien en te roeien, en niet vooruitgekomen. Wat doet een ontwaakte zondaar namelijk? Hij gaat in eigen kracht roeien. Hij gaat proberen om in eigen kracht behouden aan de overkant te komen; hij pijnigt zich om vooruit te komen. Maar weet u wat die zondaar moet ontdekken? Dat God op hem vertoornd is en dat al zijn pogingen om behouden aan de overkant te komen hem niet kunnen redden. Ook zijn tranen niet. O, die toorn Gods tegen de zonde, wie zou die kunnen dragen? Dan wordt er iets van ingeleefd: ‘...midden in de zee, zijnde in nood van de baren, want de wind was hun tegen.’ Dan wordt er iets ingeleefd van hetgeen de psalmdichter zingt in Psalm 116:2: Ik lag gekneld in banden van den dood, Daar d’ angst der hel mij allen troost deed missen. O gemeente, kennen we daar iets van? Wij willen proberen om vooruit te komen, maar weet u (en ik hoop dat u begrijpt wat ik bedoel), de Heere wil dat wij achteruitgaan. Niet vooruit, maar achteruit. Weet u waar de Heere u en mij wil hebben? – en vraag het u eens eerlijk af of u daar al gebracht bent – de Heere wil u en mij in het paradijs hebben. Dáár moeten wij terechtkomen, want dáár hebben wij God op het hoogst misdaan, lieve kinderen! Dáár zijn wij van het heilspoor afgegaan, ja wij, en onze vaderen tevens. Dáár ligt de oorzaak dat God tegen ons is. Jeugd, jullie weten toch wel

16 wat Immánuël betekent? God met ons. Maar omdat wij tegen God gezondigd hebben, is Hij op ons vertoornd en daarom is Hij tegen ons. Als we daar iets van gaan inleven, brengt de Heere ons op het plekje dat we leren zeggen: U bent recht in al Uw weg en werk. De tegenwinden zijn nodig om er ons aan te ontdekken dat we moeten sterven aan alle eigengerechtigheid, en dat onze gerechtigheden een wegwerpelijk kleed zijn. We willen ons graag bedekken met een mooi godsdienstig kleedje om zo tot Jezus komen. Maar weet u wat Gods Woord ons leert? Dat Gods kinderen als arme, naakte zondaren in zichzelf tot Jezus vluchten. Hoor hoe een zeker dichter dit onder woorden heeft gebracht: Moede kom ik, arm en naakt, Tot de God, Die zalig maakt. Die de armen kleedt en voedt, Die de zondaar leven doet. Ach, de discipelen wisten niet hoe het zou aflopen. Wíj weten hoe deze geschiedenis is afgelopen, maar de discipelen niet. Zij hadden geen gedachte aan Jezus. Zij zagen alleen maar op de golven. Terwijl zij midden op zee waren, in nood van de baren, was Jezus op de berg en bad Zijn Vader om hun bewaring: ‘Heilige Vader, bewaar hen in Uw Naam, die Gij Mij gegeven hebt’ (Joh. 17:11b). Gemeente, dacht u ook niet dat de discipelen op een punt gekomen zijn dat ze hebben moeten zeggen: ‘O, nu is het omkomen! Ons scheepje zal tegen de rotsen te pletter slaan.’ Vindt dat ook niet plaats in het leven van Gods kinderen? Brengt de Heere ze niet op een plaats dat ze moeten zeggen: ‘Heere, aan mijn kant is het een verloren zaak! Ik heb alles geprobeerd om vooruit te komen, maar ik ben geen millimeter gevorderd.’ Gelukkig, zeer gelukkig, want dan is er juist plaats voor het wonder waarvan vers 25 spreekt: ‘Maar te vierde wake des nachts kwam Jezus af tot hen, wandelende op de zee.’

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==