9789033132285

DE ZAL I GHE I D DE S HE E R EN

ACHT PREKEN OVER DE GEBOORTE, DE BESNIJDENIS, DE DOOD EN DE OPSTANDING VAN CHRISTUS DEN HERTOG - HOUTEN des Heeren De zaligheid H E R M A N N U S F A U K E L I U S

Hertaald en ingeleid door C. Bregman. © 2023 Den Hertog B.V. Houten ISBN 978 90 331 3228 5 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij digitaal, elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Inhoud Inleiding Verantwoording Aan de gemeenten van onze Heere Jezus Christus in Nederland, en met name aan de gemeente te Middelburg in Zeeland 1. Immanuël, God geopenbaard in het vlees 2. De geboorte van onze Heere Jezus Christus 3. De prediking van Christus’ geboorte 4. De besnijdenis van Jezus Christus op de achtste dag 5. Het lijden van onze Heere Jezus Christus 6. De opstanding van onze Heere Jezus Christus uit de doden (1) 7. De opstanding van onze Heere Jezus Christus uit de doden (2) 8. Het nut van Christus’ opstanding 7 13 15 23 61 92 122 157 214 250 279

7 Inleiding Velen van ons kennen Hermannus Faukelius misschien alleen van zijn Kort begrip, het kerkelijke leerboekje dat voor kinderen de veel moeilijker Heidelbergse Catechismus moest vervangen. Maar veel verder reikt onze kennis van hem waarschijnlijk niet. Dat was in de Zeeuwse hoofdstad Middelburg, in heel Zeeland en ook in de Nederlanden tussen 1600 en 1625 heel anders. Daar was hij een man bij wie men graag naar de kerk ging vanwege zijn heldere uitleg van de Schrift, naar wie men op classicale en provinciaal-kerkelijke vergaderingen en later op de Dordtse Synode (1618-1619) met instemming luisterde vanwege zijn deskundige adviezen, en wiens kennis van de oude Bijbelse talen men met vertrouwen wilde inzetten om de later zogenoemde Statenvertaling tot stand te brengen. Wie was deze Faukelius van wie u nu deze bundel preken in handen hebt? Toen hij in 1599 als predikant in Middelburg bevestigd werd, had hij al een veelbewogen leven achter zich. Herman Fauckel werd rond 1558 geboren in het toen Zuid-Nederlandse Brugge in een eenvoudig burgerlijk gezin. Zijn ouders waren van harte de gereformeerde religie toegedaan. Omdat de jonge Herman een heel goed verstand had, ging hij rond zijn twintigste naar Gent waar sinds kort een calvinistisch georiënteerde illustere school (hogeschool) was opgericht, om daar onder de naam Hermannus Faukelius theologie en oosterse talen te studeren. Na anderhalf jaar ging hij naar de ook nog jonge universiteit in Leiden, waar hij zich vooral in de oosterse talen verdiepte. Nadat hij ook hier ongeveer anderhalf jaar had gestudeerd, ging hij naar Heidelberg om daar gedurende eenzelfde periode zijn theologische studie af te ronden. Hij heeft het voorrecht gehad om met name in de Bijbelse talen uitstekend onderwijs te ontvangen.

8 In 1585 kreeg hij een beroep uit de ‘heimelijke gemeente’ in Keulen – een gemeente onder het kruis, bestaande uit Nederlandse emigranten die zich in het streng roomse Keulen hadden gevestigd. Faukelius wist dat hij in een gemeente kwam die al jarenlang met geloofsvervolging te maken had. De gemeente moest daarom in kleine groepen samenkomen, en de prediking en alle andere kerkelijke handelingen moesten in het geheim gebeuren. Maar ondanks de grote moeilijkheden wist Faukelius dat hij door de Heere in Keulen geroepen was, en heeft hij er met vrucht mogen werken. Mede omdat zijn Keulse kerkenraad hem niet wilde laten gaan, durfde hij in 1594 geen beroep naar het betrekkelijke veilige Middelburg aan te nemen, al beloofde hij wel in betere tijden een beroep naar die stad te zullen overwegen. Hij bleef in Keulen, waar de moeilijkheden door de geloofsvervolging alleen maar toenamen. Die heeft hij in 1598 ook zelf aan den lijve ondervonden, toen hij werd opgepakt en scherp werd verhoord. Het proces liep uit op verbanning uit de stad Keulen. Hoewel hij geen marteling hoefde te ondergaan, was Faukelius toch op een min of meer gewelddadige wijze van zijn gemeente onder het kruis losgemaakt. Het beroep dat in die tijd uit Amsterdam op hem werd gedaan, kwam dan ook op de juiste tijd. Dat wilde hij wel aannemen, maar alleen als Middelburg daarvoor toestemming gaf. Er lag immers nog een gelofte. De Middelburgse kerkenraad liet deze mogelijkheid om alsnog Faukelius als herder en leraar te ontvangen, niet onbenut en beriep hem zelf. Dat beroep nam hij aan. Zo kwam Faukelius in 1599 in het gereformeerde bolwerk Middelburg, waar hij niet minder dan acht collega’s had, onder wie direct al Gillis Bursius, en later Franciscus Gomarus, Antonius Walaeus en Willem Teellinck. Wat moet de overgang van Keulen naar Middelburg voor deze dienaar van het Evangelie een grote verandering zijn geweest! In deze nieuwe gemeente kon Faukelius zijn grote gaven van hart en verstand ten volle tot nut van de gemeente aanwenden. Hij bleek een geboren leider te zijn aan wie men de leiding van kerkelijke vergaderingen met een gerust hart kon toe-

9 vertrouwen. We zien hem dan ook actief bezig in classicale en provinciale kerkvergaderingen. Hij bestreed de in Zeeland steeds invloedrijker wordende doopsgezinden met zijn gezaghebbende publicatie Babel, dat is verwerringhe der weder-dooperen onder malkanderen (1621) en bemoeide zich ook intensief met de opleiding van theologische studenten die als predikant naar de overzeese koloniën werden uitgezonden. Als overtuigd contra-remonstrant koos hij duidelijk stelling in de zich ontwikkelende strijd tussen remonstranten en contra-remonstranten – een strijd die beslecht werd op de bekende Dordtse Synode in 1618-1619. Omdat hij al verschillende malen op diverse kerkelijke vergaderingen bij dit conflict betrokken was geweest, is het niet vreemd dat hij met anderen uit Zeeland naar deze Nationale Synode in Dordrecht werd afgevaardigd. Vanwege zijn grote gezag in de kerk werd hij als een van de assessoren van deze vergadering benoemd ter ondersteuning van de tot voorzitter gekozen ds. Johannes Bogerman. Daar name hij actief deel aan de besprekingen, en was hij ook een van de opstellers van de Vijf artikelen tegen de remonstranten, de zogenaamde Dordtse Leerregels, die op deze synode aanvaard werden als derde belijdenisgeschrift naast de Heidelbergse Catechismus en de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Op de Dordtse Synode werd Faukelius in een commissie benoemd om twee catechetische leerboekjes te schrijven voor de jeugd van de gemeenten. Deze boekjes zijn wel tot stand gekomen, maar ze werden om de een of andere reden nooit officieel aanvaard. Het al sinds 1611 uitgegeven Kort Begrip van Faukelius voor het catechetisch onderwijs aan de kinderen, werd op de Dordtse Synode overigens wel van harte aanbevolen, al kreeg het daar dan geen officiële status. Maar eigenlijk was dat ook niet nodig, want het boekje dat hij ooit op verzoek van zijn Middelburgse kerkenraad had samengesteld, had toen al bredere bekendheid gekregen. Het Kort Begrip bleek als leerboekje een uitstekende vervanging te zijn van de voor de jeugd te moeilijk geachte Heidelbergse Catechismus. En gaandeweg werd dit boekje als catechetisch hulpmiddel steeds bekender, en het beleefde dan ook druk op

10 druk. Het boekje wordt in veel gemeenten in de gereformeerde gezindte nog steeds gebruikt – en dan niet zozeer als hulpmiddel voor de kinderen, maar als voorbereidingsmateriaal voor het doen van openbare belijdenis. Op dezelfde Dordtse Synode werd Faukelius ook gekozen als een van de vertalers van de Bijbel – hem werd met twee anderen opgedragenhet NieuweTestament te vertalen. Omdat zijnkennis vande oude Bijbelse talen zo groot was, werd hij ook benoemd als secundus-vertaler voor het Oude Testament. Overigens had Faukelius zich met de vertaling van de Bijbel al eerder beziggehouden. In 1617, dus een jaar vóór de Dordtse Synode, liet hij zelfs al een complete vertaling van zijn hand van het Nieuwe Testament verschijnen – een ‘goed proefstuk’ – zoals een van zijn collega-vertalers opmerkte – voor de officieel te vervaardigen nieuwe vertaling als vervanging van de Deux-aesbijbel. Het in 1618 opgedragen vertaalwerk verliep overigens niet al te vlot, zodat er pas in 1625 enige beweging op dit front kwam. Ondertussen was de ijverige Faukelius daarom voor zichzelf in 1619 in zijn schaarse vrijetijd alvast maar begonnen of verdergegaan met een eigen vertaling van het Oude Testament. In 1624 had hij de boeken Genesis tot en met Esther voltooid. De krachtige Faukelius begon hierna snel ouder en ook ziekelijk te worden, al kwam de dood in 1625 toch nog vrij plotseling. Enkele dagen voor zijn dood had hij nog een classisvergadering als scriba gediend, maar op 9 mei kwam hij te overlijden. De verslagenheid in de gemeente was groot, want een gezaghebbende en geliefde herder en leraar was heengegaan. Aan het met de daarvoor aangewezen collega’s gezamenlijk werken aan de Bijbelvertaling was hij nauwelijks toegekomen. Door zijn uitgegeven eigen vertaling van het Nieuwe Testament én door zijn werkvertaling van een groot aantal boeken van het Oude Testament heeft hij echter veel invloed op de totstandkoming van de zogenoemde Statenvertaling kunnen uitoefenen. De vertalers maakten immers in ruime mate

11 gebruik van al zijn voorarbeid. Het is niet vreemd dat er al spoedig na zijn dood preken van hemwerden uitgegeven. In 1628 kwam het tot de uitgave van een groot aantal preken over Psalm 45 onder de titel Bruylofts-liet ter eeren Jesu Christi gesonghen. De bezorger van deze bundel was zijn Middelburgse collega Bursius. En in 1633 verzorgde een zekere P.V.C. een bundel van acht preken over Jezus’ geboorte, besnijdenis, dood en opstanding onder de titel Jesuat Jehova, ofte De salicheyt des Heeren. Deze laatste bundeling van preken ziet nu in hertaalde vorm opnieuw het licht. De genoemde anonieme P.V.C.1 geeft in zijn inleidend schrijven ‘aen de Ghemeynten onses Heeren Jesu Christi in Nederlandt, Insonderheyt aen de Ghemeynte die tot Middelburgh in Zeelant is’, al enige informatie over het karakter van deze preken. Daar verwijs ik graag naar. In deze preken vinden we steeds een heldere opbouw. Na een inleiding wordt de preek in enkele punten onderverdeeld, waarna een meestal kort ‘besluit’ volgt. Dat besluit zouden wij ‘toepassing’ kunnen noemen. Explicatio (uitleg) en applicatio (toepassing) liepen bij Faukelius meer door elkaar heen, want meestal geeft hij allerlei praktische toepassingen in de loop van de exegese. Het feit dat zijn papieren volgens P.V.C. nog niet echt persklaar waren, heeft er waarschijnlijk mee te maken dat de afsluiting van zijn preken niet overal eenduidig is. Faukelius is er in deze preken duidelijk op uit om de gemeente Bijbels onderwijs te geven. De kennis was over het algemeen nog zo gering, en daarom greep Faukelius elke gelegenheid aan om de gemeente de richtlijnen van Gods Woord voor te houden. De grote lijn in deze preken is de weg die de Heere Jezus gaat om Zijn door de Vader gegeven kinderen zalig te maken – van Zijn geboorte tot aan Zijn opstanding. Opvallend is daarbij ook de plaats die Zijn besnijdenis inneemt. Ook daaraan weet Faukelius veel Bijbels onderwijs te ontlenen. Natuur1 Het lijkt voorlopig moeilijk te achterhalen wie P.V.C. was. Ook de door mij geraadpleegde dr. H. Uil, een kenner van de Zeeuwse archieven, kon hem tot heden geen naam geven.

12 lijk vroeg hij in deze preken van tijd tot tijd aandacht voor roomse wanpraktijken, maar het hoofdaccent viel toch op het onderricht aan de gemeente die nog zoveel leren moest, ook in de dagelijkse praktijk van het leven. Als zodanig vertolkte al een geluid dat bij zijn collega Willem Teellinck al duidelijker klonk en bij de latere vertegenwoordigers van de Nadere Reformatie steeds meer zou gaan klinken. Faukelius had ook oog voor de noden van het hart en wist dat te troosten. Maar het ging hem in deze preken allereerst om te stichten in de goede zin van het woord. Dat wist de gereformeerde gemeente van Middelburg bijzonder te waarderen, en mede door deze hertaling mag hij ook nu nog spreken nadat hij gestorven is. Hij liet een helder oer-reformatorisch geluid horen – een geluid waaraan ook nu grote behoefte is. Als illustratie van zijn bezielde en bewogen prediking geef ik hier het slot weer van de laatste preek in deze bundel: ‘Laten we al de dagen van ons leven zo onze feestdagen en sabbatten houden. Laten we dan niet alleen een dag of twee enkele uitwendige plechtigheden nakomen, maar altijd rusten van onze boze werken. Laten we zo het geestelijke Egypte verlaten en het rijk van de zonden. Laten we ons in Christus verheugen over de verlossing die Hij ons geschonken heeft. En als het zo is dat we met Christus zijn opgewekt, laten we dan ook zoeken de dingen die boven zijn, ‘waar Christus is, zittende aan de rechterhand Gods’, en niet zoeken de dingen die op de aarde zijn (Kol. 3:1, 2). Laten we dat doen, opdat we eenmaal in de hemelen met Christus een eeuwige sabbat en een eeuwigdurend feest mogen houden, en die vreugde mogen ontvangen die geen oog ooit gezien en geen oor ooit gehoord heeft, en die in het hart des mensen niet is opgeklommen.’ Ik hoop van harte dat mede door de uitgave van dit boek deze lang geleden uitgesproken hartelijke wens van Faukelius werkelijkheid mag worden, ook in de tijden die we nu beleven.

13 Verantwoording Het was een genoegen om deze voor mij min of meer onbekende ‘oude schrijver’ door deze hertaling wat meer bekendheid te geven. Dat hoop ik althans, want ik meen dat hij de belangstelling wel waard is. Dr. W.J. op ’t Hof schrijft in zijn lemma in deel I van de Encyclopedie Nadere Reformatie: ‘In het onderzoek is tot dusver weinig of geen aandacht besteed aan Faukelius’ preken.’ Daarmee geeft hij tussen de regels aan dat het de moeite waard zou zijn zich nader in zijn preken te verdiepen. Met deze bundel hertaalde preken wordt daarvoor hopelijk een aanzet gegeven. Het gaat om het boek Jesuat Jehova, ofte De salicheyt des Heeren, van Hermannus Faukelius, waarvan ik de eerste druk gebruikte. Voor de verdere gegevens over dit boek verwijs ik u naar de reprint van de titelpagina, die in het voorwerk van deze uitgave is opgenomen. Faukelius heeft zijn moedertaal in het zestiende-eeuwse Brugge geleerd. We kunnen niet meer van Middelnederlands spreken, maar zijn taalgebruik staat toch wel behoorlijk ver van ons af. Daarom was het nodig een behoorlijke vertaalslag te maken, waarbij ik ervoer dat het hertalen van Faukelius vrijwel even moeilijk is als dat van Willem Teellinck, zijn tijdgenoot en Middelburgse plaatsgenoot. Het was een uitdaging, maar ik hoop een betrouwbare en toch goed leesbare tekst te hebben gegeven. Daarbij ging ik op de bekende manier te werk door het opdelen van lange zinnen in kortere en waar nodig verbindingswoordjes in te voegen. De structuur van het geheel heb ik geprobeerd te verhelderen door het plaatsen van kopjes en sub-kopjes. Om enigszins inzicht te geven in de hertaalkeuzes heb ik waar nodig noten geplaatst, zodat de lezer kennis kan nemen van het oorspronkelijke woord of zinsdeel. Er zijn ook noten geplaatst om meer algemene

14 informatie te geven; waar dat gebeurde, heb ik deze voorzien van een asterisk (*). Wat het citeren van Bijbelteksten betreft, het is duidelijk dat Faukelius geen gebruik kon maken van de Statenvertaling, want die kwam pas uit in 1637, twaalf jaar na zijn dood. De gebruikelijke vertaling in zijn tijdwas deDeux-aes. Die gebruikte Faukelius ongetwijfeld, maar hij maakte in zijn preken ook graag gebruik van zijn eigen vertalingen, zowel van het Nieuwe als het Oude Testament. Waar dat beslist nodig was, heb ik die gevolgd, maar in de meeste gevallen heb ik ook ter wille van de uniformiteit geciteerd uit de meest actuele GBS-editie van de Statenvertaling. Letterlijk geciteerde teksten zijn steeds van aanhalingstekens voorzien. Het hertalen van een ‘oude schrijver’ is vaak een wat eenzame bezigheid, maar ik prijs me gelukkig dat ik tot heden vrijwel steeds gebruik kon maken van de kennis van anderen. In dit geval was dat met name drs. C.C. Bremmer, wetenschappelijk medewerker van de Gereformeerde Bijbelstichting (GBS). Deze heeft zich onder andere verdiept in de vertaalwerkzaamheden van Faukelius, waarover hij in 2023 ook enkele boeiende artikelen schreef in Standvastig, het blad van de GBS. De contacten met hem leidden ertoe dat hij zich bereid verklaard heeft de gehele hertaling van kritisch commentaar te voorzien. Zijn op- en aanmerkingen heb ik graag verwerkt in de tekst, omdat de kwaliteit van de hertaling hierdoor alleen maar is toegenomen. Ook heeft hij een aantal noten toegevoegd, die de informatiewaarde van deze uitgave sterk vergroten. Ik zie terug op een fijne en constructieve samenwerking, waarvoor ik hem heel hartelijk wil bedanken. Het ‘oude goud’ uit vroegere tijden mag niet op de rommelzolder belanden. Daarom hoop ik dat deze uitgave velen mag bereiken en tot een zegen mag zijn, voor tijd en eeuwigheid. C. Bregman, september 2023

15 AAN DE GEME ENT EN VAN ONZ E HE E R E J E Z US CHR I S T US I N NEDE R LAND , EN ME T NAME AAN DE GEME ENT E T E M I DDE L BURG I N Z E E LAND Onder alle dingen waarnaar wij moeten streven, is de kennis van God het meest belangrijk, want de Heere zegt in Jeremia 9:23 e.v.: ‘Een wijze beroeme zich niet in zijn wijsheid, en de sterke beroeme zich niet in zijn sterkheid, een rijke beroeme zich niet in zijn rijkdom, maar die zich beroemt, beroeme zich hierin, dat hij verstaat en Mij kent, dat Ik de Heere ben, doende weldadigheid, recht en gerechtigheid op de aarde, want in die dingen heb Ik lust, spreekt de Heere.’ Daarmee komt overeen wat Christus zegt in Johannes 17:3.2 Welnu, om tot deze kennis te komen heeft God, de Heere, ons Zijn heilig Woord gegeven, dat door profeten, apostelen en evangelisten is beschreven. Dat Woord kan ons wijs maken tot zaligheid (2 Tim. 3:15). Het is wel waar dat ook de geschapen wereld ons kan leiden tot de kennis van God, maar die kennis is niet van dien aard dat ze voor ons voldoende is tot zaligheid. De geschapen wereld is voor ons immers alleen een boek waaruit wij God leren kennen als Schepper, maar beslist niet als Verlosser. Het Woord van God leert ons Hem echter kennen als Schepper én Verlosser. Daarom is het onze dure plicht om ons ijverig te oefenen in het lezen van God heilig Woord en daarbij vurig tot God te bidden. Wanneer we Gods Woord lezen, gaat het om een goede3 voortgang in onze kennis; en daarom is het ook onze plicht om de preken te beluisteren4 die door trouwe en rechtzinnige5 leraren van de kerk vanuit het Woord 2 Johannes 17:3: ‘En dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige waarachtige God, en Jezus Christus, Dien Gij gezonden hebt.’ 3 fijnen 4 waer te nemen 5 gesonde

16 gehouden worden. Daarnaast is het ook goed als we van tijd tot tijd6 gebruikmaken van de geschriften die Gods dienstknechten als een nadere verklaring van Gods Woord laten verschijnen. De Heere God heeft in Zijn kerk immers niet alleen sommigen gegeven als apostelen, profeten en evangelisten, maar ook sommigen als herders en leraars; zie Efeze 4:11.7 Wij moeten dus vooral de geschriften van de apostelen, de profeten en de evangelisten lezen, maar om dat met vrucht te doen, is het ook passend8 dat we zowel het onderwijs9 als de geschriften van getrouwe en rechtzinnige predikanten tot ons nut aanwenden. Dus zowel het mondelinge als het schriftelijke onderwijs van trouwe leraren is voor de gelovigen van groot nut om toe te nemen in de kennis van God. Nu weten we dat wijlen de godzalige Hermannus Faukelius10 tijdens zijn leven u door zijn stem persoonlijk heeft onderwezen – en dat was voor u tot groot genoegen! Hij was dan ook een man met heel grote gaven. Daarom vonden we het raadzaam om verschillende van zijn preken uit te geven – preken die door hemzelf tijdens zijn leven op schrift gesteld en onder u gehouden zijn. We doen dit vooral11 omdat we daarvoor een verzoek kregen, zodat u die door zijn stem in de kennis van God onderwezen bent, nu ook door zijn geschriften na zijn dood dat onderwijs mag ontvangen. Enkele jaren geleden is er van deze auteur al een bundel preken over Psalm 4512 uitgegeven. Dat boek is zó goed ontvangen dat we 6 als nu als dan 7 Efeze 4:11: ‘En Dezelve heeft gegeven sommigen tot apostelen, en sommigen tot profeten, en sommigen tot evangelisten, en sommigen tot herders en leraars.’ 8 betamelick 9 Leere 10 Mr. Hermannus Faukelius, saliger gedachtenisse; * het WNT zegt van deze uitdrukking: ‘In min of meer eerbiedige toevoegingen bij het noemen van overledenen, waarbij men eigenlijk de verwachting uitspreekt dat deze het eeuwig heil deelachtig zijn, maar waarbij de bet. meestal is verzwakt tot: overleden, wijlen.’ In de hertaling heb ik ‘saliger’ toch proberen te laten uitkomen door het woord ‘godzalige’ toe te voegen. 11 principalicken 12 ’t gene de voornoemde Autheur t’samen gestelt hadde op den 45. Psalm; * Het betreft het boek Bruylofts-liet, ter eeren Jesu Christi gesonghen; inden 45. psalm (...). Verclaert in 48. predicatien (Middelburg: weduwe en erfgenamen van Symon Moulert, 1628).

17 niet bang zijn dat onze inspanning voor deze uitgave u zal tegenvallen. Het is wel zo dat er al heel veel preken van verschillende andere auteurs zijn uitgegeven, maar wat geeft het13 als er nog meer op de markt komen? Men vindt de inrichting van een huis14 geslaagd als het verfraaid is met verschillende soorten meubels; een maaltijd is voortreffelijk15 als die verrijkt wordt met vele gerechten; en een land is welvarend als het een overvloed heeft van wat het leven aangenaam maakt.16 Welnu, waarom zou het dan vergeefse moeite zijn om tot stichting van de gemeente nog nieuwe preken te laten verschijnen, omdat er al zoveel uitgegeven zijn? Ze vormen alle bij elkaar als het ware het geestelijke huisraad van de gemeente, en ze zijn als geestelijke gerechten voor hongerige zielen. Bovendien verfraaien ze door hun grote verscheidenheid de nieuwe wereld [van het geestelijke leven]. Het is wel zo dat door het lezen van deze preken sommige mensen ervan weerhouden worden om Gods Woord te lezen. Maar dat is een verkeerd gebruik ervan dat om verbetering vraagt! Al de geschriften van de leraren der kerk moeten ons tot de Heilige Schrift leiden en daar níet van afleiden. We kunnen het dus niet goedkeuren als mensen zich door verschillende boeken van GodsWoord laten wegvoeren, en we vinden het dus ook niet goed als dat gebeurt door de preken die van tijd tot tijd17 worden uitgegeven. Het geeft echter geen pas om alle boeken van Gods knechten te verwerpen, omdat sommige mensen zich door de voortreffelijkste18 van die geschriften laten verleiden om Gods Woord niet meer te lezen. Het is dus ook niet terecht dat men het uitgeven van preken – als dat tenminste met terughoudendheid19 en wijsheid gebeurt – om die oorzaak geheel en al verwerpt. We kunnen daarom niet aannemen dat iemand het ons kwalijk neemt als we enkele preken publiceren van een predikant die in zijn leven 13 wat schaet het 14 een Huys-houden 15 fray 16 dienstich is 17 als nu als dan 18 excellentste 19 discretie

18 met meer dan gewone gaven was bedeeld en in de herinnering van velen nog voorleeft als een geliefd man. Het is hier als met de lantaarn van een groot filosoof; toen hij gestorven was, bracht die lantaarn veel geld op uit hoogachting20 voor de voortreffelijke persoon die deze gebruikt had. We zijn er zeker van dat ook de preken die we nu uitgeven, door allen gewaardeerd zullen worden uit hoogachting voor de persoon die ze heeft uitgeschreven21 en bovendien vanwege de kwaliteiten22 ervan. De preken die we nu uitgeven handelen over de geboorte van Christus, Zijn besnijdenis, Zijn lijden en ten slotte Zijn opstanding uit de dood. We hebben deze preken de voorrang gegeven boven vele andere vanwege het beminnelijke karakter van het onderwerp23 dat hierin behandeld wordt. Wat is er namelijk aangenamer dan de Heere Jezus Christus als het ware voor ogen geschilderd te zien als Hij in een stal ter wereld komt en in een krib gelegd wordt? Wat is er voor ons troostrijker dan Christus om onzentwil te zien komen onder de wet, opdat wij van de vloek der wet zouden verlost worden? Wat is er voor een bevreesde ziel troostrijker24 dan Christus voor haar zonden te zien sterven en tot haar rechtvaardigmaking opgewekt te zien worden uit de dood? Het is niet onze bedoeling om deze preken met veel woorden bij u aan te prijzen, omdat u allen weet welke gaven deze voortreffelijke dienaar van Christus, Hermannus Faukelius, gehad heeft; en het boekwerk zal zichzelf genoeg aanprijzen. Het is wel zo dat wij het ervoor houden dat als de auteur zelf deze preken had uitgegeven, of wanneer hij gemeend had dat ze na zijn dood door anderen uitgegeven moesten worden, hij ze dan beter had afgewerkt.25 Het is namelijk heel wat anders iets voor eigen gebruik op te schrijven of voor dat van veel anderen. Toch twijfelen we er niet aan of u 20 consideratie 21 neder gestelt 22 weerdicheden 23 de vriendelickheyt des subjectes ofte der sake 24 aen-genamer 25 behangen ende becleet

19 zult het beeld26 van de auteur zelf er nog wel in zien. Het is mogelijk dat u hem hier niet in levende kleuren aantreft, maar u vindt hem tenminste in grondtrekken geschilderd.27 Nog beter is het deze preken als het ware te houden voor weeskinderen28 door ds. Hermannus Faukelius nagelaten, die niet zo goed zijn aangekleed29 als gebeurd zou zijn wanneer hun vader hen zelf had kunnen uitbesteden; maar die toch de gelaatstrekken30 en daarmee het beeld van hun vader na zijn dood nog dragen. Ik verplaats me in hen die dominee Hermanus hebben horen preken en deze preken zullen gaan lezen. Men vertelt dat toen Apelles eens op Rhodos gekomen was, hij uit een enkele lijn door Protogenes herkend werd.31 En zouden deze preken dan níet van hun auteur een getuigenis afleggen? We hebben met de uitgave van deze preken niet ons persoonlijk voordeel gezocht; we zoeken uw stichting. En als we dan vanuit onszelf niet kunnen stichten, denken we dat het in ieder geval passend is als we wat opofferen uit de overvloed van anderen, die door overerving ons eigendom is geworden. We denken ook dat het niet goed is als we van al die mooie geschreven preken die nog onder ons zijn, er geen enkele van de ondergang zouden bevrijden. Men vertelt dat Demetrius, de zoon van Antigonus32, de stad Rhodos belegerde en in de voorstad een schilderij van Protogenes in handen kreeg, waarop Bacchus33 geschilderd was. Door de inwoners van Rhodos werd hem toen gevraagd of hij het vanwege de kunstwaarde 26 het vidimus; * met deze uitdrukking aanvaardde een auteur het werk als door hem geschreven. 27 gedootverwet; * doodverf is grondverf. 28 Weeskens 29 toegemaeckt 30 lineamenten 31 * Beiden waren beeldende kunstenaars in de klassieke oudheid. Apelles was de hofschilder van Alexander de Grote. De schrijver Plinius vertelt van hen dat Apelles eens Protogenes opzocht in zijn atelier en hem daar niet aantrof. Op een groot leeg paneel schilderde hij toen een enkele fijn gekleurde lijn. Toen Protogenes dit later ontdekte, begreep hij dat Apelles was geweest. Aan dit bekende klassieke verhaal herinnert de schrijver van deze inleiding ons. 32 * Deze Demetrius was een Macedonisch vorst (337-283 v. Chr.), die een zoon was van Antigonus en dus tot de Antigoniden-dynastie behoorde. Hij wordt gerekend tot de ‘diadochen’ of opvolgers van Alexander de Grote. 33 * Bacchus was bij de Romeinen de god van de wijn, de roes en de dronkenschap.

20 die het bezat, niet wilde vernielen. Demetrius antwoordde daarop dat hij liever de afbeeldingen van zijn vader zou vernielen dan deze afbeelding. Zo is door Demetrius voor een schilderij gezorgd, en zouden wij dan niet veel meer moeten verhinderen dat zoveel mooie preken van deze voortreffelijke man helemaal in het vergeetboek raken?34 We kunnen nooit alles behouden wat hij geschreven heeft, maar laten we daarom in ieder geval íets bewaren! Protogenes’ schilderij had grote kunstwaarde, maar in deze preken zult u juist een heilige kunst aantreffen. Op het schilderij van Protogenes was de god van de dronkaards uitgebeeld, maar in deze preken zult u Christus Jezus voor ogen zien geschilderd – God in het vlees geopenbaard, op de achtste dag besneden, aan het kruis genageld en gestorven, en op de derde dag uit de dood opgestaan. We zien dat er door de kerkvaders35 grote vlijt is aangewend om de preken36 van de voortreffelijke mannen uit hun tijd samen met hun andere geschriften te bewaren en aan het nageslacht over te leveren. Daardoor kunnen we die in de laatste tijd37 nog lezen en daarmee ons nut doen. Horen we er daarom ook niet een beetje voor te zorgen dat de preken van voortreffelijke leraren in ónze tijd niet geheel en al uit de herinnering verdwijnen? Ik ben vanuit mijn genegenheid voor de auteur van deze preken echt niet zo verblind dat ik hem naast die oude leraren van de kerk wil stellen – want die geven we graag een hogere rang – maar het is wel passend hem een plaats te geven onder het getal van de geleerde en godzalige mannen van wie de geschriften het waard zijn om altijd bewaard te blijven. Wat was er bij velen van de ouden een grote zorg om van voortreffelijke mensen het een of andere gedenkteken te krijgen. Het bijgeloof38 van de pausgezinden met hun relikwieën zijn er een 34 comen te vergaen 35 de oude 36 homilien 37 deze laetste Eeuwen 38 superstitien

21 bewijs van. Welnu, wat ligt er dan meer voor de hand dan dat wij u ook gedenktekens van deze waardige man ter hand stellen, waardoor u kunt gesticht worden. We hebben op advies en aanwijzingen van enkele vooraanstaande mensen39 deze preken een algemene titel gegeven40, Jesuat Jehova, dat is: de zaligheid des Heeren.41 Er wordt hierin immers gesproken over de geboorte van Christus, over Zijn besnijdenis, Zijn dood en Zijn opstanding. Daardoor heeft Christus onze zaligheid tot stand gebracht, want in Romeinen 4:25 zegt de apostel dat Hij ‘overgeleverd is om onze zonden en opgewekt om onze rechtvaardigmaking’. De titel hebben we ontleend aan Genesis 49:18: ‘Op Uw zaligheid wacht ik, Heere.’ De preken over de geboorte van Christus hebben we Immanuël genoemd, omdat Christus toen Hij mens werd uit de vrouw – terwijl Hij tevoren God was en ook God gebleven is – waarachtig Mens en God werd bevonden. De titel is ontleend aan Jesaja 7:14, waar over Immanuël gesproken wordt.42 De preek over de besnijdenis zouden we Tzaddik abdi genoemd hebben, dat wil zeggen: Mijn Knecht, de Rechtvaardige.43 Maar de drukker was wat te snel geweest en had gemeend dat die – alleenstaande – preek goed bij de geboorte paste, en daarom heb ik deze preek maar geen titel gegeven. De preek over het lijden van Christus heet Cippurim, dat is: verzoening, omdat door de dood van Christus voor onze zonden is voldaan.44 Bovendien verwijst deze titel tegelijk naar het jaarlijkse feest van de Joden, dat 39 eerlicke Luyden 40 int gemeen geintituleert 41 * Eigenlijk: ‘de zaligheid des Heeren’. In Genesis 49:18 heeft dat betrekking op de Verbondsnaam, maar in dit boek vooral op de Heere Jezus. De Hebreeuwse woorden werden op de titelpagina van de oorspronkelijke editie uit 1633 vermeld; zie de afbeelding daarvan in dit boek. 42 Jesaja 7:14: ‘Daarom zal de Heere Zelf ulieden een teken geven: Zie, een maagd zal zwanger worden, en zij zal een Zoon baren en Zijn Naam Immanuël heten.’ 43 * Dit verwijst naar Jesaja 53:11: ‘Om den arbeid Zijner ziel zal Hij het zien en verzadigd worden; door Zijn kennis zal Mijn Knecht, de Rechtvaardige, velen rechtvaardig maken, want Hij zal hun ongerechtigheden dragen.’ 44 * In de hertaling zijn de Hebreeuwse titels bij de laatste preken weggelaten.

22 in Leviticus 23:27-28 de verzoendag genoemd wordt.45 De preken over de opstanding van Christus uit de dood hebben als titel Debareca mavet, dat is: dood, [waar zijn] uw pestilentiën, want Christus is uit de dood opgestaan en heeft de dood overwonnen. Deze titel is ontleend aan Hosea 13:14.46 We zullen het hierbij laten om u niet langer op te houden. We vragen u alleen om het bescheiden werk dat we hieraan hadden, in dank te aanvaarden, daarbij bedenkend dat niet ieder evenveel in de schatkist van de tempel kan werpen. Niet alleen zij die daarin vanuit hun overvloed veel goud en zilver werpen, zijn de Heere welgevallig, maar Hij heeft ook een behagen in twee penninkjes die uit de hand van een arme komen. We zullen ervaren dat onze inspanningen uw goedkeuring wegdragen, wanneer we merken dat u deze preken die wij als ‘wezen’ van wijlen de godzalige dominee Hermannus aan uw deur afleveren, zult lezen en daarmee uw winst mag doen. We zullen het ten slotte onze plicht achten om nog andere onder ons berustende geschriften van deze auteur uit te geven.47 In Middelburg, de 1e maart 1633 Uw dienstwillige dienaar P.V.C. 45 Leviticus 23:27 en 28: ‘Doch op den tiende deze zevende maand zal de verzoendag zijn, een heilige samenroeping zult gij hebben; dan zult gij uw zielen verootmoedigen, en zult den Heere een vuuroffer offeren. En op dienzelven dag zult gij geen werk doen; want het is de verzoendag, om over u verzoening te doen voor het aangezicht des Heeren uws Gods.’ 46 Hosea 13:14: ‘Doch Ik zal hen van het geweld der hel verlossen, Ik zal hen vrijmaken van den dood. O dood, waar zijn uw pestilentiën; hel, waar is uw verderf? Berouw zal van Mijn ogen verborgen zijn.’ 47 * Er zijn verder geen gedrukte geschriften meer bekend die P.V.C. heeft uitgegeven.

23 1 Immanuël, God geopenbaard in het vlees En het geschiedde in diezelve dagen, dat er een gebod uitging van den keizer Augustus, dat de gehele wereld beschreven zou worden. Deze eerste beschrijving geschiedde als Cyrénius over Syrië stadhouder was. En zij gingen allen om beschreven te worden, een iegelijk naar zijn eigen stad. En Jozef ging ook op, van Galiléa, uit de stad Nazareth, naar Judea, tot de stad Davids, die Bethlehem genaamd wordt (omdat hij uit het huis en geslacht Davids was), Om beschreven te worden met Maria, zijn ondertrouwde vrouw, welke bevrucht was. En het geschiedde als zij daar waren, dat de dagen vervuld werden dat zij baren zou. En zij baarde haar eerstgeboren Zoon en wond Hem in doeken en legde Hem neder in de kribbe, omdat voor henlieden geen plaats was in de herberg. Lukas 2:1-7 I N L E I D I NG Het is bij de profeten van het Oude Testament en in het bijzonder bij Jesaja heel gebruikelijk dat zij, als ze het volk wilden troosten of van een bepaalde weldaad wilden verzekeren, daarbij wezen op de beloften van de Messias. Hij zou immers uit het huis van David geboren worden. Ze doen dat met een goede reden. Alle beloften van

24 God zijn immers in Christus Jezus ja en amen, Gode tot heerlijkheid (2 Kor. 1:20). Ze kunnen in zichzelf niet betrouwbaar zijn1 als het God niet had behaagd Zijn Zoon te zenden tot een Zaligmaker van Zijn volk. Zo zien we dat Jesaja de huichelaars overtuigt en de gelovigen vertroost als hij zegt: ‘Zie een maagd zal zwanger worden, en zij zal een Zoon baren en Zijn Naam Immanuël heten’ (Jes. 7:14). Hij doet dat om Achaz, maar vooral de gelovigen te verzekeren dat de Heere hen uit de handen van de koningen van Syrië en Israël verlossen zal. Daarna dreigt hij met de zware verwoesting die door de Assyriërs over het land Israël komen zal, waarbij hij evenwel ook wil laten zien2 dat het volk niet geheel en al verwoest zal worden. De oorzaak daarvan verklaart hij in Jesaja 9:5 en 6: ‘Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij is op Zijn Schouder; en men noemt Zijn NaamWonderlijk, Raad, Sterke God, Held3, Vader der eeuwigheid, Vredevorst; der grootheid dezer heerschappij en des vredes zal geen einde zijn.’ In hoofdstuk 10 heeft de profeet beschreven dat Assur zo brutaal4 zou worden dat hij door de macht van koning Sanherib wel zou durven strijden tegen Jeruzalem, en daarmee tegen de troon van David. Maar dan getuigt Jesaja dat het huis van David desondanks zal blijven bestaan. Hij zegt namelijk in Jesaja 11:1 en 2: ‘Want er zal een Rijsje voortkomen uit de afgehouwen tronk van Isaï, en een Scheut uit zijn wortelen zal vrucht voortbrengen. En op Hem zal de Geest des Heeren rusten; de Geest der wijsheid en des verstands, de Geest des raads en der sterkte, de Geest der kennis en der vreze des Heeren.’ Dit troostwoord heeft een fundament, want als God Zijn volk het grootst mogelijke5 belooft en Zich daaraan houdt, namelijk het zenden van Zijn Zoon in de gelijkmaking van ons zondige vlees, 1 gheen vasticheyt hebben 2 tooghen 3 * Faukelius voegt ‘Held’ toe aan de tekst, omdat de hier gebruikte Hebreeuwse woorden niet alleen ‘sterke God’, maar ook ‘God, Held’ kunnen betekenen. 4 stout 5 het meerste

25 dan zal Hij ook het minste wel geven van wat Hij hun beloofd had! Hieruit kunnen wij dus voldoende duidelijk begrijpen dat dit een van de bijzonderste boodschappen6 is geweest waarmee de vromen zich in al hun zorgen en noden7 getroost hebben; zij mogen immers zien op de zaligmakende verschijning van de Messias in het vlees. Want altijd weer klinkt het: ‘Die ook Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar heeft Hem voor ons allen overgegeven, hoe zal Hij ons ook met Hem niet alle dingen schenken?’ (Rom. 8:32). Het was dus al nodig dat de oude vaders zich hebben getroost met deze belofte toen deze nog vervuld moest worden. We lezen immers: ‘Abraham, uw vader, heeft met verheuging verlangd, opdat hij Mijn dag zien zou; en hij heeft hemgezien en is verblijd geweest’ (Joh. 8:56). Maar hoeveel te groter is dan nu onze troost, nu we weten dat de belofte is vervuld en dat het Woord vlees is geworden en de zaligmakende genade Gods is verschenen aan alle mensen (Joh. 1:14 en Titus 2:11). Hieruit blijkt dat het heel troostvol en nuttig is dat aan de gemeente van God van tijd tot tijd8 de heilzame geboorte van Christus Jezus in ons vlees gepredikt en verklaard wordt. Het is nuttig om deze dag met dat doel en zonder bijgeloof te vieren en te onderhouden, opdat die door onachtzaamheid niet vergeten zal worden. Als we overdenken hoe groot de liefde Gods voor ons is, die hieruit blijkt dat Hij ons Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft – wat behoren we Hemdan dankbaar te zijn! Als we dit overdenken, hebben we een vaste troost tegen de aanvechtingen vanwege onze zonden. DE P R E EK Het is mijn voornemen dit te doen aan de hand van de beschrijving die Lukas ons geeft in het tweede hoofdstuk van zijn Evangelie. Daarvan zullen wij nu alleen het eerste gedeelte door de genade van de 6 bijsondersten stucke 7 in alle swaricheydt 8 somwijlen

26 Heere tot onze troost verklaren. De twee belangrijkste aspecten hierin zijn de volgende: 1. Enige dingen die aan deze geboorte zijn voorafgegaan, waardoor God heeft teweeggebracht dat Christus is geboren op de tijd en op de plaats die de profeten hadden voorzegd. Wij lezen dat in het eerste tot en met het vijfde vers. 2. Vervolgens wordt ons de geboorte van Christus zelf beschreven in het zesde en zevende vers. 1 . WAT VOORAFG I NG In dit eerste gedeelte wordt ons de tijd aangewezen (1) wanneer Christus werd geboren, vervolgens (2) de plaats waar Zijn geboorte plaatsvond en ten slotte (3) wat Zijn afkomst9 was en door welke omstandigheden dit zo is teweeggebracht. 1. De tijd De tijd wordt ons aangewezen in het eerste en tweede vers. Daar vinden we beschreven wie toentertijd de hoge overheid was, die de heerschappij10 over het grootste deel van de wereld voerde; en ook wie de lagere overheid en de specifieke11 gouverneur was van de provincie waar Christus werd geboren. Die hoge overheid was de keizer Augustus, die na Julius Caesar het Romeinse rijk heeft geregeerd. Deze heeft alléén het keizerschap op zich genomen, nadat hij al zijn vijanden overwonnen had en hij achtereenvolgens de beide andere triumvirs12, Marcus Antonius en Marcus Aemilius Lepidus, uitgeschakeld13 had. Zo is hij op een overtuigen9 gheslachten 10 gebiet 11 particuliere 12 * Augustus, Antonius en Lepidus vormden voorheen een ‘triumviraat’ of driemanschap. 13 ghedempt

27 de manier14 de ‘dictator perpetuus’, dat wil zeggen de eeuwigdurende heerser geworden. Nadat hij in het hele Romeinse rijk vrede had bewerkstelligd en nergens meer vijanden tegen hem voor de dag kwamen, heeft hij als een teken van vrede de ijzeren deuren van de tempel van de afgod Janus15 gesloten. Die deuren stonden anders altijd open, zolang er ergens enige onrust in het rijk was. Zijn oude soldaten hadden hem veel trouwe diensten bewezen, zodat hij hun nog veel verschuldigd was16 en hij grote verplichtingen tegenover hen17 had. De middelen ontbraken hem echter in voldoende mate om hen te kunnen betalen, en daarom heeft hij alle provincies en alle onderdanen van het Romeinse rijk belastingen opgelegd. Het gebod van de overheid Met dat doel is het gebod uitgegaan – waarover Lukas spreekt – dat de gehele wereld zou beschreven worden. Dit betekende dat alle onderdanen, ieder in zijn eigen provincie, naar de gouverneur of stadhouder moesten komen om in hun geboorteplaats of plaats van afkomst hun naam te laten opschrijven. Mogelijk heeft Augustus dit bevel gegeven om daarmee te toetsen of er nog ergens mensen waren die het Romeinse rijk niet gehoorzaam wilden zijn; of hij deed het om zijn macht en majesteit te tonen, of vanwege zijn ijdelheid en zucht naar roem, omdat hij wilde weten over hoeveel mensen hij heerschappij voerde. Soms worden de vorsten18 wel meer door hoogmoed gekweld, zoals we bij David zien toen hij zijn volk liet tellen (2 Sam. 24). Maar dikwijls werd het aantal burgers door Rome geregistreerd19 om als wettige overheid de onderdanen belastingen op te leggen, waarmee – in het geval van Augustus – hij de kosten kon betalen die hij had aangewend om de landen tot vrede te brengen. 14 genoech 15 * Janus was voor de Romeinen de god van de doorgangen, van begin en einde, van openen en sluiten. De deur (ianua) droeg daarom zijn naam. 16 aen hem ten achteren waeren 17 grootelicx aen haer gehouden 18 Princen 19 op-genomen gheweest

28 Als hij dit gedaan heeft uit een soort eergierigheid om zijn wijduitgestrekte gebied te tonen of uit ijdelheid en zucht naar roem – dan heeft hij hiermee verkeerd gedaan. God heeft immers aan David te kennen gegeven hoezeer Hem dat mishaagde, want in zeer korte tijd werden zeventigduizend mannen van het getelde volk door de pest gedood. Daarommogen christelijke vorsten deze praktijk ook niet navolgen. Maar als Augustus deze beschrijving bedoelt om zijn onderdanen een zekere belasting of schatting20 op te leggen, is dat op zichzelf niet verkeerd. Dat mag ook door christenvorsten wel gedaan worden om daardoor hun vorstelijke staat in stand te kunnen houden en ook om voldoende reserves21 te hebben om zich tegen de vijanden van het land te kunnen verdedigen of het land tegen invallen te kunnen beschermen. Toen de Israëlieten een koning wilden hebben, hield de Heere hun voor dat het een recht van de boven hen geplaatste koning zou zijn om belastingen en zelfs onbetaalde arbeid van hen te eisen (1 Sam. 8). De Heere staat de koning toe om zijn koninklijke status te onderhouden, om paarden enzovoorts te hebben, maar onder de voorwaarde dat hij er niet teveel zou nemen (Deut. 17), opdat hij het volk niet zou overbelasten door het houden van een te grote hofhouding. David, Hizkia, Josafat en Josia – die godzalige koningen waren – hebben hun koninklijke staat onderhouden en daarvoor met een goed geweten belastingen van hun onderdanen ontvangen. En in Ezechiël 48 wordt de koning een groot deel van het land en de inkomsten toegewezen, zodat hij daarvan op een eerlijke manier kan nemen22 wat hij nodig heeft. Vooral wanneer de overheden genoodzaakt zijn een zware oorlog te voeren om het land te beschermen of wanneer ze verschillende gemeenschappelijke onkostenmoeten dragen, is het heel redelijk dat ze daarvoor belastingen mogen opleggen23, zodat men gezamenlijk helpt dragen wat 20 schattinge of eenich tribuyt 21 eenen goeden voor-raet 22 ontdragen 23 beschrijvinge en schattinge op-stellen

29 voor het algemene nut24 wordt aangewend. Maar daarbij moet de overheid er wel voor oppassen dat ze haar onderdanen geen lasten oplegt die te zwaar zijn om te dragen. Als zij daardoor onderdrukt worden, zouden ze opstandig25 kunnen worden. De Heere verbiedt immers in de al genoemde passage (Deut. 17:16) dat een koning teveel paarden houdt of teveel zilver en goud verzamelt. Dat wil zeggen: als hij dat onnodig doet en daarbij de onderdanen onderdrukt. Trajanus was gewoon degenen die hun onderdanen zulke onmatige en onnodige belastingen oplegden, te vergelijken met een milt in het menselijk lichaam die te groot is. Terwijl die milt groter wordt, worden de andere organen26 kleiner, totdat ten slotte het hele lichaam uiteenvalt. Zo zullen ook die landen uiteenvallen waar de vorsten hun grootheid alleen zoeken in het onnodig en onmatig uitbuiten van hun onderdanen. En omdat de vorsten hierin dikwijls geen maat houden, hebben ze dikwijls grote moeite met een onwillig volk en dreigt het gevaar dat hun positie wankelt. Het harde antwoord van Rehabeam aan het volk dat verlichting van de lasten wilde, was toch de oorzaak dat de tien stammen van Israël afvallig werden! Hij zei namelijk: ‘Mijn vader heeft uw juk zwaar gemaakt, maar ik zal boven uw juk nog daartoe doen; mijn vader heeft u met geselen gekastijd, maar ik zal u met schorpioenen kastijden’ (1 Kon. 12:14). Daarom moeten alle overheden in acht nemen wat Tiberius zei tegen hen die hem aanraadden enkele nieuwe belastingen op te leggen. Hij zei: ‘Een goede herder mag zijn schapen wel scheren, maar niet villen.’27 Als je zacht aan een borst trekt, zal ze melk geven; maar als je dat onbeheerst en te hardhandig doet, zul je er bloed uithalen. Vervolgens mogen de vorsten de belastingen die ze ontvangen hebben, niet als hun privé-eigendom beschouwen om die naar hun eigen goeddunken te verkwisten. Nee, ze moeten daarmee omgaan 24 tot gemeene besten 25 onverduldich 26 parthyen 27 vladen

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==